Op en top Russisch

Faberge
Miniatuur paasei met spinnen, 1896-1908 door Karl Fabergé en Friedrich Köchli, van goud, diamant en saffier, collectie Liechtensteinisches Landesmuseum, Vaduz

Dit prachtige art nouveau eitje van goud met spinnen in diamanten en saffieren is slechts 2 cm hoog! Het is een van mijn persoonlijke favorieten uit de fantastische collectie Russische paaseieren die vanaf nu in het Drents Museum te zien is. De afgelopen maanden kreeg de tentoonstelling Kostbare eieren uit het Tsarenrijk vorm. Maar liefst 130 topstukken uit Liechtenstein reisden naar Assen en worden daar in een schatkamer-sfeertje gepresenteerd. Voor het eerst buiten het vorstendom én voor het laatst, want ze worden vanaf volgend voorjaar permanent geëxposeerd in Vaduz. Het beroemde Appelbloesem-ei van Fabergé is het absolute topstuk van de tentoonstelling. In combinatie met de unieke Malevich-tentoonstelling volop reden om deze winter een bezoekje te brengen aan het Drents Museum!

Publicatie bij de tentoonstelling

www.drentsmuseum.nl

 

Alleskunners rond 1900

002_Klok
G.H. Lantman, Pendule, 1920, Tombak, email (wijzerplaat), 38 x 25 x 11 cm, Collectie Drents Museum, Assen

Wat is het toch fijn dat er een museum is voor de alleskunners rond 1900, vaak vergeten, maar ‘herontdekt’ door de Stichting Schone Kunsten rond 1900 (SSK) en het Drents Museum. George Henri Lantman (1875-1933) is er één van, een kundig edelsmid van de Amsterdamse School. Wat kon deze man niet maken van tombak (een legering van koper en zink), zilver en felgekleurd email in rood, blauw en groen. Of Nieuwe Kunst-kunstenaars als Georg Rueter, Gerrit Willem Dijsselhof, Theo Nieuwenhuis, Chris Lebeau en Jac van den Bosch. Ensembles van het veelzijdige werk van deze vijf kunstenaars vormen de basis voor de SSK-jubileumtentoonstelling ‘Schat aan Schoonheid’, samen met een kleine overzichtstentoonstelling van het werk van Lantman nu te zien in Assen: www.drentsmuseum.nl

Geloof, Hoop en Liefde

Appelbloesem-ei
Karl Fabergé, Mikhail Perkhin, Appelbloesem-ei, 1901. Collectie Liechtensteinisches LandesMuseum, Vaduz

Voor mijn nieuwste project reisde ik deze zomer af naar Liechtenstein, waar zich de grootste collectie Russische paaseieren buiten Rusland bevindt. Ware pronkjuwelen in alle soorten en maten die zich kenmerken door het vakmanschap van de kunst rond 1900. Een selectie van topstukken met meerdere exemplaren uit de werkplaatsen van meesteredelsmid Karl Fabergé is vanaf 25 november te zien in het Drents Museum te Assen! Lees hierover meer op de website van het museum. 

 

 

Moois van Colenbrander

Colenbrander Rijksprentenkabinet
Theo Colenbrander, Studie voor een tulpenschaal, 1918, potlood en waterverf op papier, 568 x 434 mm. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam

Vanaf vandaag is de tentoonstelling Theo Colenbrander (1841-1930) – Dutch design avant la lettre geopend in het Drents Museum. Colenbrander wordt niet alleen gezien als Nederlands eerste industrieel ontwerper, zijn werk was daarbij ook nog eens bijzonder vernieuwend. In zijn eigen tijd was er slechts een selecte groep die de felle kleuren en vrijwel abstracte patronen van zijn keramiek en textielontwerpen kon waarderen. Colenbrander was in veel opzichten zijn tijd ver vooruit en daarom is zijn werk vandaag de dag nog steeds actueel.

Nog niet eerder werd zijn werk in deze omvang en veelzijdigheid getoond: van keramiek tot illustraties en van architectuur tot tapijten. De prachtige ontwerptekening bij dit artikel is afkomstig uit de collectie van het Rijksprentenkabinet. Ook laat het museum aan de hand van werk van tijdgenoten zien waarin het werk van Colenbrander al dan niet vooruit liep op de rest.

Bij de tentoonstelling verschijnt bij uitgeverij WBOOKS een nieuwe publicatie in de serie ‘Monografieën van het Drents Museum over kunstenaars uit het tijdperk rond 1900’, door auteur en gastconservator van de tentoonstelling Arno Weltens en door conservator Willemijn Lindenhovius. Samen met haar verzorgde ik de eindredactie van dit boek dat door Ingeborg Scheffers prachtig werd vormgegeven. Zie hier een inkijkexemplaar van het boek en ga vooral de tentoonstelling bekijken in Assen!•

Nieuwe aanwinst

VdWPPaketvaartmaatschappij
Gust van de Wall Perné, omslag voor: J.F. van Bemmelen en G.B. Hooyer, J.F. Niermeijer (herzien door), Reisgids voor Nederlandsch-Indië, Amsterdam (J.H. de Bussy) 1906.

Af en toe vind ik een boekband naar ontwerp van Gust van de Wall Perné die nog niet in mijn boekenkast staat. Bovenstaand pareltje is de nieuwste aanwinst! Een bijzonder exemplaar, omdat de meeste van Van de Wall Perné’s banden vormgegeven zijn in een decoratief lijnenpartroon, geheel in de stijl van de Nieuwe Kunst. Dit is daarentegen eerder een illustratie. Een variatie van deze tekening werd door Van de Wall Perné eveneens gebruikt in het Huldeblijkalbum voor het huwelijk van koningin Wilhelmina en prins Hendrik namens de ingezetenen van Banda, uit 1901, een van zijn eerste opdrachten voor J.H. de Bussy. •

 

Max Kisman: tekeningen als popliedjes

2011_0624_VK_Cultuur_17
Max Kisman, illustration for an essay on the future of Dutch arts and culture. De Volkskrant 2011.
Source: De Volkskrant/Betoog. 2011 [via Illustrationdaily.com]
‘Een tekening moet een goed begin en goed einde hebben. Daartussen kan alles. Mijn tekeningen zijn popliedjes. De kleur is het refrein…’ aldus een tweet die ontwerper/typograaf/illustrator Max Kisman deze week de wereld in stuurde. Ik hoorde hem vorig jaar spreken op de Illustratie Biënnale en zie zijn werk regelmatig voorbij komen op het mooie (volgenswaardige!) platform Illustration Daily.

Kisman is van mening dat je terug moet gaan naar de essentie van tekst en beeld. Zijn tekeningen stralen dan ook een soort ‘oergevoel’ uit. Ze zijn helder, dynamisch (soms zelfs swingend) met een boodschap zo klaar als een klontje. ‘Tekens’ worden ze ook wel genoemd, zijn beelden, en dat is een goede vergelijking. Zijn silhouetten zijn direct herkenbaar als ‘Kismaniaans’.

Meer weten over deze man die al 35 jaar met succes mooie dingen maakt? Er verscheen laatst een uitgebreid interview met hem in het blad DZONE. Of kijk eens op de website van Max Kisman en zijn Kismanstudio.•

 

Zilver

Ontwerp voor een zilverservies, mogelijk door Carel Begeer in ca. 1910. Archief N.V. Koninklijke Van Kempen & Begeer en voorgangers, collectie RKD Den Haag.

Het is een verzamelgebied apart en behoeft een speciale expertise: de wereld van het zilver. De omvangrijke klus waarmee mijn RKD-collega Irene Meyjes al enkele jaren bezig is, biedt een belangrijke toegang voor onderzoekers op dit vlak. Zij is bezig met de ontsluiting van de archieven van Nederlands trots op zilvergebied: het archief van N.V. Koninklijke Van Kempen & Begeer en voorgangers en van zijn ontwerpers A. Bonebakker & Zoon, Frans Zwollo senior en Frans Zwollo junior. Het gaat om zo’n honderd strekkende meters archivalia waaronder ruim 20.000 van die prachtige ontwerptekeningen zoals bovenstaande. Het zijn ontwerpen die een kijkje geven in nagenoeg alle terreinen op zilver- en juwelengebied: van handgemaakt tot industrieel vervaardigd gebruikszilver (unica en serieproducten), van (koninklijke) juwelen en gelegenheidspronkstukken tot souvenirs.

Meer over dit bijzondere project en hoe u hieraan een steentje kunt bijdragen op de RKD-website.

Piet Zwart – Alles moet nieuw

Piet Zwart, Glas en roerstaafje, z.j. Ontwikkelgelatinezilverdruk, 172 x 123 mm. Collectie RKD Den Haag

In de database van het RKD kwam ik deze prachtige foto van Piet Zwart (1885-1977) tegen; een kunstenaar die niet alleen actief was als meubelontwerper, textielkunstenaar, architect, typograaf, keramist maar ook als fotograaf.  Zwart was in alles vooruitstrevend en werd door de BNO (Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers) postuum uitgeroepen tot Ontwerper van de Twintigste Eeuw. Er wordt momenteel een documentairefilm gemaakt over deze bijzondere kunstenaar door Memphis Film & Television en AVRO die op 14 april in premiere gaat en in het najaar op tv wordt uitgezonden. Leuk extraatje is dat de organisatie een affichewedstrijd uitschreef: bekijk hier de prachtige ontwerpen (waar je van 1 t/m 15 maart je stem op kan uitbrengen).

Kunstnijverheidswinkel Arts and Crafts

Cornelis van der Sluys, Affiche Arts and Crafts Den Haag, 1902. Collectie Gemeentearchief Den Haag.
Rond 1900 openen enkele designwinkels in Nederland hun deuren. Ze hebben zich laten inspireren door de kunsthandel L’Art Nouveau van Siegfried Bing te Parijs, de naamgever van de kunststroming. Vanaf oktober is er in het Haags Gemeentemuseum een tentoonstelling over één van deze kunstnijverheidzaken te zien: ‘t Binnenhuis dat in 1900 wordt opgericht aan het Rokin te Amsterdam met H.P. Berlage en Jac. van den Bosch aan het roer. Twee jaar later is de officiële opening van Binnenhuis ‘Die Haege’ met een soortgelijke opzet. In 1898 is echter in Den Haag al winkel en galerie Arts and Crafts opgericht. Op de laatste wordt hier verder ingegaan.
“Eene geheel met batiks gedecoreerde kamer, gebatikte gordijnen, portières, kussens, pianokleeden enz., kan niet anders dan zelfs het meest verwende aesthetische voelen bevredigen, en wij twijfelen niet of ons kunstminnend publiek zal zijne salons en boudoirs willen versieren met de producten dezer in Holland herboren kunst.”[1] Het Nederlandse welgestelde publiek van de nieuwe twintigste eeuw wil een totaalinrichting van haar huis in de nieuwe stijl van de Art Nouveau en de bijbehorende batikkunst. Ze kunnen daarvoor terecht bij de Haagse kunsthandel Arts and Crafts, een firma die een geestverwantschap met de idealen van de gelijknamige Engelse nijverheidsbeweging heeft. De meubels en andere stukken zijn unica en worden met veel liefde voor het ambacht gemaakt. Verantwoordelijk voor de artistieke leiding is kunstenaar Johan Thorn Prikker (1868-1932). Hij specialiseert zich in de populaire Oosterse batiktechniek: een manier van stofbewerking overgewaaid uit Nederlands-Indië die zich uitermate goed leent voor het weergeven van grillige en sierlijke lijnen en florale motieven. Daarnaast ontwerpt hij meubels in de stijl van Belgisch kunstenaar Henry van de Velde met als kenmerk een ingetogen sierlijkheid. Van de Velde levert op zijn verzoek ook enkele stukken voor de verkoop. De zakelijke leiding is in handen van Johan Th. Uiterwijk, maar de winkel is een initiatief van Chris Wegerif die de boel eveneens financiert.
Aannemer en architect Chris Wegerif (1859-1920) en zijn vrouw Agathe Wegerif-Gravestein (1867-1944) interesseren zich voor de nieuwe richtingen in de kunst en nijverheid en hun Apeldoornse huis dient als broedplaats voor allerlei kunstenaars. Hun betrokkenheid bij Arts and Crafts is groot van begin tot eind en bestaat onder andere uit het opzetten van twee ateliers in Apeldoorn waar meubels en batiks uitgevoerd worden. Één van de kunstenaars die naast Thorn Prikker voor ze ontwerpt is Gust van de Wall Perné, eveneens uit Apeldoorn afkomstig. Maar ook Chris Lebeau, Cornelis van der Sluys en Wegerif zelf zijn verantwoordelijk voor de vormgeving van de producten die in Den Haag verkocht worden. Interessant is dat op initiatief van Wegerif ook schilderijen van Vincent van Gogh in de kunsthandel verkocht worden, op een moment dat de waardering voor de bekende schilder nog beperkt is. Chris Wegerif hangt er zelf één op in zijn werkkamer: “die man heet Van Gogh” vertelt hij zijn gezin. Een Haagse advocaat die enkele jaren later van Wegerif als dank een ‘Vincent van Gogh’ cadeau krijgt, ruilt hem echter een maand later alweer om voor een Mesdag waarvoor hij bovendien nog moet bijbetalen…[2]In 1901 neemt Wegerif het roer over van Thorn Prikker die het niet eens is met de beslissing de succesvolle producten op een grotere schaal te gaan produceren. Waar Thorn Prikkers keuze uitging naar de abstract-golvende lijnvoering van de Belgische en Franse Art Nouveau, haalt Wegerif inspiratie bij het moderne Engelse, Schotse en Duits-Oostenrijkse ontwerp. Zijn meubels kenmerken zich door meer eenvoud in lijnvoering en een strakkere vormgeving. Beide uitgangspunten krijgen ondanks hun succes ook kritiek binnen Nederlandse vakkringen die de producten ‘on-Hollands’ vinden en een ideologie achter de verkoop missen. Het is volgens hen een “Handel die enkel aan het broodje te denken heeft [..] en daarom met een oppervlakkig-modieuze vormgeving […] de menigte van de concurrenten weg moet lokken.”[3] Het buitenland is echter wel enthousiast en vooral vanuit Duitsland krijgt men lof. Dat mag echter niet baten want door zakelijk wanbeleid van Uiterwijk is de firma in 1904 niet meer te redden en gaat failliet. Concurrent ’t Binnenhuis heeft een langer leven: Berlage en kornuiten gaan nog door tot 1929.Meer informatie over de tentoonstelling ‘Rechte stoelen, rechtschapen burgers: wonen volgens ’t Binnenhuis (1900-1920)’ in het Gemeentemuseum te Den Haag dit najaar:http://www.gemeentemuseum.nl/index.php?id=036972

Noten:
[1] Heiser e.a., p. 72. Geciteerd uit: Heuvelman, p. 230.
[2] De Wit, p. 81.
[3] Groot, p. 45. Citaat van Leo Simons, ‘Een dokument van Duitsche opdirkings-kunst’, Onze Kunst 1 (1902) eerste halfjaar, pp. 52-53.

Bronnen:
G. Heuvelman, ‘Batikken. Een nieuwe tak van kunstnijverheid in Nederland’, Eigen Haard (1900), pp. 230-240.
C. de Wit, Chris en Agathe Wegerif: Dragers van de Nieuwe Kunst in Apeldoorn, Apeldoorn 1994.
Titus M. Eliëns, Marjan Groot en Frans Leidelmeijer, Kunstnijverheid in Nederland 1880-1940, Bussum 1996, p. 206.
Marjan Groot, ‘Een dilemma voor de Nieuwe Kunst; Modern eclecticisme in de meubelkunst van Chris Wegerif voor de firma Arts and Crafts, 1901-1906’, Jong Holland 14 (1998), pp. 36-51.
Timo de Rijk, Designers in Nederland: Een eeuw productvormgeving, Amsterdam 2004, pp. 28-29.
Christiane Heiser, Mienke Simon Thomas, Barbara Til e.a., Johan Thorn Prikker, De Jugendstil voorbij, Rotterdam (Museum Boijmans van Beuningen) 2010, pp. 64-84.

Dit artikel werd gepubliceerd op Rond1900.nl [24 augustus 2011].

Het modernisme van Rie Cramer

Rie Cramer, illustratie in: Grijpt als ’t rijpt.

Marie (‘Rie’) Cramer (1887-1977) is één van Nederlands bekendste illustratrices en haar tekeningen in kinderboeken als Sprookjes van Moeder de Gans behoren tot het gezamenlijk beeldgeheugen van onze jeugdjaren. Al op negentienjarige leeftijd krijgt Cramer haar eerste illustratieopdracht van uitgever W. de Haan uit Utrecht en niet veel later volgen lessen van niemand minder dan Willem van Konijnenburg, Jan G. Veldheer en Theo van Hoytema. Ze verzorgt tijdens haar leven zo’n 120 boeken met illustraties en teksten en is het gezicht van het populaire kinderblad Zonneschijn. Haar boeken worden ook in het buitenland uitgegeven. Naast illustraties maakt Cramer ex libris, kinderbehang, keramiek, kostuums, modetekeningen voor tijdschrift De vrouw en haar Huis en schrijft ze toneelstukken en romans onder de pseudoniemen ‘Marc Holman’ en ‘Annie Smit’.Omstreeks 1915 brengt Rie Cramer haar zomers door in een woonwagen zonder wielen in Blaricum en maakt er deel uit van het artistieke milieu waar ook Piet Mondriaan en Jan Sluijters toe behoren. Ze schrijft erover in een aantal autobiografische schetsen met de titelFlitsen (1966). Tijdens de Tweede Wereldoorlog schrijft ze de poëziebundel Verzen van Verzet. Rie Cramer heeft relaties met kunstcriticus Albert Plasschaert, dichter-schrijver P. Otten en toneelspeler Eduard Verkade waarvan de laatste twee ook enige tijd haar echtgenoot zijn. De illustratrice kiest uiteindelijk voor haar vrijheid. Vele reizen naar het buitenland volgen (waarover ze schrijft in De Groene Amsterdammer) en ze woont lange tijd met vrienden in een huis op Mallorca.

De hierbij afgebeelde illustratie komt uit het boek Grijpt als ’t rijpt uit 1932 en is een voorbeeld van werk dat Rie Cramer maakt voor volwassenenliteratuur. De strakke lijnen en het scherpe contrast doen denken aan de Art Deco en laten de eerste stalenbuismeubelen van Metz & Co zien. Het boekje van kunsthistoricus Willem Vogelsang wordt uitgegeven door de Vereeniging van Handelaren in Oude Kunst en geeft advies hoe men zijn huis het best kan verfraaien. Er wordt een oproep gedaan juist niet met de mode mee te gaan, maar eerder antiek te kopen en je persoonlijke smaak te volgen. “Met inrichtingen kant en klaar uit de handel betrokken, komt Ge er niet” aldus professor Vogelsang. “Zelfs met kamers in den trant der moderne askese, waar het indirecte licht alleen blanke wanden en spichtige stalen meubelen beschijnt, is tenslotte niets persoonlijks te bereiken”. Cramers illustratie toont een modern echtpaar met de stoel Wassily, door Marcel Breuer ontworpen en in datzelfde jaar te koop bij Metz & Co.[1]
Het lijkt Rie Cramer echter om het even te zijn. In ieder geval lijkt deze prachtige tekening eerder reclame voor het moderne interieur dan een illustratie van Vogelsangs bedenkingen. Cramer is een vakvrouw en ontwerpt in deze periode net zo goed reclameplaten voor De Bijenkorf, dessins voor kinderbehang van de firma Rath & Doodeheefver en wandschilderingen voor winkels in Amsterdam als voor een boekje zoalsGrijpt als ‘t rijpt.
Noten:
 [1] Deze illustratie en de passages uit Grijpt als ’t rijpt worden beschreven in: De Bodt en Kapelle, p. 153.
In dit boek is eveneens een uitgebreide index op boektitel doorzoekbaar evenals een groot aantal biografieën van Nederlandse illustratoren.
Literatuur:
W. Vogelsang, Grijpt als ’t rijpt, Amsterdam (Vereeniging van Handelaren in Oude Kunst in Nederland) 1932.
Rie Cramer, Flitsen, ’s-Gravenhage 1966.
Saskia de Bodt, Jeroen Kapelle e.a., Prentenboeken, Ideologie en illustratie 1890-1950, Amsterdam/Gent (Ludion) 2003.

Gepubliceerd op: www.rond1900.nl [25 juni 2011]

Een theaterdecor van H.Th. Wijdeveld

Hendricus Theodorus Wijdeveld (1885-1987), Decorontwerp voor ‘Iphigénie en Tauride’, Wagnervereniging, 1930. Potlood op transparant papier, 42,8 x 61 cm, Collectie Theater Instituut Nederland, Amsterdam.

Door zijn enorme verbeeldingskracht wordt Hendrikus Theodorus Wijdeveld (1885-1987), bijnaam ‘Dutchy’, ook wel omschreven als de grootse visionair uit de Nederlandse architectuurgeschiedenis en daarmee vergeleken met Frank Lloyd Wright en Le Corbusier. Wijdeveld ontwerpt bijvoorbeeld een twintig kilometer lange schacht naar het middelpunt van de aarde, een plan voor de volledige herbebossing van Nederland en een nieuwe stadswijk met volkstheater in het Amsterdamse Vondelpark. De wereld is een totaaltheater waar hij zijn dromen kan ensceneren wat zich uit in een visueel architectonisch spektakel in tegenstelling tot het beeldloze modernisme van zijn tijd.

H. Th. Wijdeveld combineert zijn werk als architect met vormgeving en beide disciplines beïnvloeden elkaar op een bijzondere manier. Zijn werkwijze past binnen die van de Amsterdamse school; Wijdeveld heeft het vak dan ook geleerd van architect P.J.H. Cuypers. Naast zijn rol als woordvoerder binnen deze richting, is Wijdeveld hoofdredacteur en typografisch verzorger van het tijdschrift Wendingen dat zich richt op nieuwe vormgeving en waarvan elke uitgave een klein kunstwerk op zich is. Andere activiteiten op het grafisch gebied zijn voor Wijdeveld het ontwerpen van boekbanden die gekenmerkt worden door de aandacht voor decoratie en vorm en waarbij leesbaarheid van ondergeschikt belang is. De invloed van de architectuur is hierbij direct aanwijsbaar.
Minder bekend is Wijdeveld als theatervormgever. Een mooi voorbeeld van zijn kunnen in dit discipline zijn de ontwerpen die hij in 1930 in opdracht van de Wagnervereniging maakt voor de opera Iphigénie en Tauride van componist Christoph Willibald von Gluck. Het klassieke drama geschreven door de Griek Euripides handelt over Iphigénie die als banneling ieder die voet aan wal zet op het eiland Tauris moet doden en gewetenswroeging krijgt wanneer de volgende haar eigen broer is. Één van de decors is hier afgebeeld. De prachtige decor- en kostuumontwerpen van deze voorstelling, maar ook van andere theaterstukken bevinden zich thans in de collectie van het Theater Instituut Nederland (TIN) te Amsterdam.
Meer informatie: Solange de Boer, ‘Wijdeveld en het theater’, Jong Holland 3 (1992) 92, pp. 25-35.

Gepubliceerd op: www.rond1900.nl [1 mei 2011]

WAARHEID in de vrouwenkleding

Reformjapon ontworpen door Gust van de Wall Perné en vervaardigd en gedragen door Eugénie Van de Wall Perné. Foto uit het Maandblad van de Vereeniging Vakschool ter Verbetering van Vrouwen- en Kinderkleeding, nr. 10, 1 oktober 1909, pp. 152-153."

De reformbeweging die rond 1900 opkwam schreeuwde het bijna uit: Vrouwen hoefden niet langer rond te lopen in knellende korsetten en strakke japonnen van stoffen die niet ademden. Dit kwam de gezondheid en hygiëne niet ten goede en daar moest verandering in komen. Artsen, modeontwerpers, maar ook kunstenaars kwamen in actie. “Het sleutelwoord werd WAARHEID: een gezond, onbelemmerd lichaam was een mooi lichaam en dit kwam het beste uit in losse, vloeiend vallende kleding.”[1]

Discussie kwam op gang over hoe de nieuwe kleding er uit moest gaan zien. Voorbeelden uit het verleden dienden ter inspiratie, zo kozen sommigen voor klassieke kleding die de naam had tijdloos te zijn. Want men stelde zich eveneens ten doel de nieuwe kleding tijdloos te maken en daarmee snel opeenvolgende modestijlen te passeren. Spottend werden de nieuwe jurken vaak ‘hobbezakken’ genoemd omdat ze een rechte snit hadden en het accent op de taille veel minder sterk aanwezig was dan eerst. Veel kunstenaars hielden zich bezig met de nieuwe vrouwenkleding die volgens hen niet alleen heel praktisch, maar ook mooi moest zijn.

Kunstnijveraar Gust van de Wall Perné (1877-1911) en zijn vrouw Eugénie waren warme voorstanders van de reformbeweging en beiden actief lid van de Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleeding. Als redactielid van het maandblad van de vereniging schreef Van de Wall Perné meerdere artikelen over reformkledij. Zo wees hij de klassieke dracht af: de Griekse kleding is gemaakt voor een warm klimaat en bestaat uit dunne stoffen, “Dat gaat goed in een zacht klimaat of voor een danseres in een verwarmde schouwburgzaal, maar in ons klimaat acht ik het verder onuitvoerbaar, wil men niet òf de schoonheid, òf zijn gezondheid schaden.”[2] Een beter voorbeeld vond hij in de Middeleeuwen, in de vorm van de tunica, die ook in noordelijker streken gedragen werd en prima geschikt was voor zwaardere, wollen stoffen. “Ik voor mij vind deze kleeding het uitgangspunt voor onze noordelijke landen.” Ter uitleg hiervan noemt hij vervolgens drie punten: De kleding is ontstaan in ons eigen klimaat. Ze laat de lichaamsvormen mooi uitkomen zonder overdrijvingen of misvormingen aan te brengen. En kleding ontstaat uit denkbeelden en stromingen van de tijd en de mens staat evenals toen aan het begin van een nieuw tijdvlak.

Reformjapon ontworpen door Henry van de Velde en gedragen door mevr. Van de Velde. Foto uit Dekoratieve Kunst 1901.

Een kunstenaar die zich tegelijkertijd bezighield met het nieuwe schoonheidsideaal in de kleding was de Belgische vertegenwoordiger van de Art Nouveau Henry van de Velde (1863-1957). Ook hij zocht naar een verband tussen de vorm en de functie van een japon, en daarbinnen naar overeenstemming tussen figuur, teint, haarkleur en persoonlijkheid van de draagster. De wijdvallende gewaden die Van de Velde ontwierp waren echter niet de smaak van de Nederlandse vrouw. Zij koos toch voor de meer praktische vormen. Textielkunst wordt vaak geassocieerd met vrouwen en het is bijzonder dat mannelijke kunstenaars als Van de Wall Perné en Van de Velde zich zo ingezet hebben voor de verbetering van vrouwenkleding. Op het gebied van mannenkleding was de reformbeweging overigens weinig actief. De herenmode veranderde langzamer en nauwsluitende korsetten hoorden niet thuis in de kledingkast van de man.

[1] Lees hierover meer in: C. Schnitger, I. Goldhoorn, Reformkleding in Nederland, Utrecht 1984.
[2] Gust van de Wall Perné, ‘Is de klassieke kleeding een gewenscht voorbeeld?’, Maandblad der Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleeding (1908) nr. 3 (1 februari), pp. 38-39.

Gepubliceerd op: http://www.rond1900.nl [25 juli 2010]