Markus Matthias Krüger, Sommerdrama’, 2008, olieverf op doek, 80 x 100 cm, Sammlung Fritz P. Mayer Frankfurt am Main / Leipzig.
Wat een ontdekking! Het prachtige werk van Leipziger kunstenaar Markus Matthias Krüger (1981) dat nu te zien is in Kasteel ’t Nijenhuis van Museum De Fundatie in Heino. Verstilde en tegelijkertijd verontrustende scènes van verlaten Duitse landschappen en gebouwen waar geen mens meer lijkt te wonen. Krügers schilderijen roepen herinneringen op aan het werk van Edward Hopper, maar doen ook denken aan het magisch realisme of bij de bosgezichten soms zelf aan de neoromantiek van kunstenaars als Van de Wall Perné. Er gebeurt niets en heel veel tegelijkertijd. Alles geschilderd met een uiterst fijne techniek. Deze man weet niet alleen een bijzondere sfeer neer te zetten, maar kan ook gewoon ontzettend goed schilderen.
Enkele maanden geleden had ik het geluk om samen met een collega kunstenares Rosa Loy te ontmoeten in haar atelier in de Spinnerei in Leipzig. Niet alleen bewonderden we haar indrukwekkende werken, maar ook mochten we een kijkje nemen bij het atelier van haar buurman: Neo Rauch. Loy en Rauch vormen een inspirerend kunstenaarsechtpaar wiens werken je blijven intrigeren. Het werk van Rosa is vanaf morgen te zien in het Drents Museum!
In de tentoonstelling Bilder Bergen staan de schijnwerpers op circa 40 schilderijen van Loy uit de periode 2007 tot en met 2016. Neo Rauch verzorgt de officiële opening op zaterdag 23 september. Binnen het bijzondere oeuvre van Rosa Loy (Zwickau, 1958) heersen eigen wetten en gewoontes. Voornamelijk vrouwen en fantasiefiguren bevolken haar schilderijen in uiteenlopende landschappen, die zich uitstrekken van het ondergrondse tot voorbij het oneindige. Behalve in haar onderwerpkeuze is ook de schildertechniek van Loy en de manier waarop zij verf gebruikt opmerkelijk. Loy gebruikt melkeiwit en pigment, dat de mogelijkheid biedt om een zeer groot scala aan kleuren te creëren.
In de wereld van Loy lijkt alles mogelijk
Al decennia lang werkt Rosa Loy als kunstenaar aan een oeuvre waarin de vrouw centraal staat. Zelden zijn er mannen te zien in haar werk en als ze al afgebeeld zijn, zijn ze klein gehouden. De vrouwen in haar werk bevinden zich doorgaans in situaties die op zijn minst merkwaardig genoemd kunnen worden. In de wereld van Rosa Loy lijkt namelijk alles mogelijk. Zo luistert een vrouw naar een vlinder die fluistert in haar oor terwijl een kabouter uit een pop onder de grond kruipt en plant een andere vrouw bollen met een gezicht in de grond. Op een ander schilderij valt een vrouw door een gat in de vloer omlaag in een andere ruimte waar vreemde planten groeien en beelden staan.
Natuur als inspiratiebron
Mens en natuur staan in de schilderijen van Rosa Loy zo dicht bij elkaar dat ze soms letterlijk met elkaar vergroeid zijn. Deze wereld van vrouwen en planten, met zijn metamorfosen, vergroeiingen en onlogische combinaties, ligt het dichtst bij een fantasie- of droomwereld. Rosa Loy studeerde tuinbouwkunde en kent daarom de plantenwereld op haar duimpje. De grote tuin met planten en bloemen bij haar huis is een bron van inspiratie.
Hendrik Willem Mesdag, Landschap nabij Vries met ploegende boer, 1877, Collectie Drents Museum, aangekocht met steun van de Stichting Vrienden van het Drents Museum
‘Verzonden per spoor, Vries 29 september 1877’ Landschap nabij Vries met ploegende boer is een van de weinige Drentse landschappen van H.W. Mesdag, die vooral bekend staat om zijn zeegezichten. Mesdag logeerde regelmatig in Vries bij zijn broer Taco en schoonzus Gesina. In deze omgeving schilderde hij dit landschap. De wolkenlucht doet denken aan grote landschapsschilders als Jacob van Ruisdael, terwijl de boerenfiguren de komst van Van Gogh lijken aan te kondigen. Achterop het schilderij schreef Mesdag met grote letters: ‘Verzonden per spoor, Vries 29 september 1877’. Het werk maakte ooit deel uit van de collectie van Panorama Mesdag in Den Haag en is na verkoop via particuliere collecties in o.a. de Verenigde Staten nu weer terug in een Nederlandse museale collectie.
H.W. Mesdag
Hendrik Willem Mesdag verruilde zijn carrière in het bankwezen voor het kunstenaarschap. Hij zou een van de belangrijkste kunstenaars van de Haagse School worden. Naast zijn vele zeegezichten is hij vooral bekend geworden bij het grote publiek door Panorama Mesdag. Ook zijn vrouw Sientje was kunstenares. Samen brachten zij een grote kunstcollectie bijeen die te zien is bij De Mesdag Collectie in Den Haag. Het Drents Museum heeft één ander schilderij van Mesdag in de collectie: Gezicht op de kerk van Vries en daarnaast enkele werken van zijn vrouw Sientje, broer Taco en schoonzus Gesina.
Nieuwe aanwinst Landschap nabij Vries met ploegende boer (1877), geschilderd door Haagse School-kunstenaar Hendrik Willem Mesdag (1831-1915), is een nieuwe aanwinst in de collectie van het Drents Museum. Dit werk werd verworven met steun van de Stichting Vrienden van het Drents Museum. Het Drents Museum focust zich op het aanleggen van de zogenaamde ‘Drentse Meestercollectie’: een verzameling van zeer kwalitatief hoogstaande schilderijen met Drenthe als onderwerp. Het Drentse landschap van Mesdag is hiervan een absoluut hoogtepunt, naast Vincent van Goghs De Turfschuit, Max Liebermanns De Bleek te Zweeloo en Jan Wiegers’ Winterlandschap Drenthe.
Ilya Repin (1844-1930), Sadko, 1876, olieverf op doek, collectie Staats Russisch Museum, St. Petersburg
De meest exotische schoonheden staan in het onderwaterrijk in de rij voor de koopman Sadko. Zij belichamen landen en volken uit de hele wereld. Maar Sadko heeft alleen oog voor het Russische meisje Chernava dat op de achtergrond staat. Met haar zal hij trouwen. ‘Dit idee geeft uitdrukking aan mijn huidige situatie en misschien aan de situatie van al wat Russisch is, zolang er nog kunst is’, zo schrijft Repin vanuit Parijs. De wereld ligt aan zijn voeten, maar hij verlangt naar Rusland. Op een treffende manier weet de kunstenaar zijn persoonlijke gevoelens in het schilderij te leggen dat hij maakt in opdracht van grootvorst Alexander, de latere tsaar Alexander III. Repin is een echte realist en heeft moeite om een fantasiewereld te schilderen. Hij bestudeert zeeatlassen en tekent zeedieren in Normandië om de onderwaterwereld zo goed mogelijk af te beelden.
Peredvizhniki – Russisch Realisme rond Repin 1870-1900
Bekijk dit magnifieke schilderij en meer werk van Repin en tijdgenoten op de tentoonstelling die nu in het Drents Museum te zien is. Maak kennis met de Peredvizhniki: een groep kunstenaars die de Russische kunstwereld rond 1870 op zijn kop zet. De Peredvizhniki gaan samenwerken als reactie op het strenge regime van de Keizerlijke Kunstacademie in St. Petersburg waarin van hogerop alles wordt bepaald. Samen zijn ze op zoek naar onafhankelijkheid, naar de vrijheid om te maken wát ze willen en te exposeren wáár ze willen. Ze noemen zich de Maatschappij voor Reizende Kunstexposities, maar krijgen al snel de geuzennaam ‘Peredvizhniki’: zwervers of (rond)trekkers. Zij zijn de eerste kunstenaars die hun werk niet alleen in St. Petersburg en Moskou laten zien, maar reizende tentoonstellingen door heel Rusland organiseren. Hierdoor bereiken de Peredvizhniki een groter publiek dan hun voorgangers ooit deden. Wereldberoemde ‘zwervers’ zijn Ilya Repin en Valentin Serov.
In de negentiende eeuw zijn de verschillen tussen arm en rijk in Rusland enorm. De Peredvizhniki kiezen ervoor om het leven van de eenvoudige Rus te verheffen tot kunst. Zij schilderen gewone mensen op realistische wijze, en schuwen onderwerpen als armoede, sociaal onrecht en honger niet. Het schilderij De Wolgaslepers van Repin wordt hét icoon van de groep en doet Rusland op zijn grondvesten schudden. Deze en andere sociaalkritische schilderijen van de Peredvizhniki worden een wapen in de strijd voor maatschappelijke hervormingen. Soms is een simpele scène uit het dagelijks leven al genoeg om een indrukwekkend schilderij te maken. Maar er is meer. De Peredvizhniki blazen de portretkunst nieuw leven in. Modellen vinden zij in alle lagen van de bevolking. Van eenvoudige arbeiders langs de Wolga tot culturele helden als schrijver Lev Tolstoy. Met het schilderen van de grandeur van het Russische landschap en de eigen geschiedenis, maken zij de Rus trots op zijn land.
Mijn favoriet in de tentoonstelling van Stijn Rietman nu in het Drents Museum: een zelfportret van 1 x 1 cm! Van 20 maart tot en met 4 september in het Drents Museum te zien. De schilder studeerde in 2006 af aan Academie Minerva in Groningen, waar hij onder andere les kreeg van zijn idool Matthijs Röling. Ook ging hij in de leer bij Pieter Pander, die hem veel over vormvastheid en kleurgebruik leerde. ‘Ik denk dat Pieter mij in technische zin het meest heeft geleerd’, zegt hij zelf. In zijn vroege werk is de invloed van de meester dan ook goed merkbaar. Tegenwoordig wordt Rietman meer gegrepen door kleur en licht, zoals duidelijk te zien is in zijn landschappen.
Daarnaast toont de schilder enkele zelfportretten, waarin hij graag de spot drijft met zichzelf. Humor en experimenteren zijn belangrijke elementen in het werk van Rietman: ‘Ik gebruik mijzelf als proefkonijn. In mijn zelfportretten ervaar ik een grote schilderkundige vrijheid die ik in een gewone portretopdracht minder ervaar.’
Ook zijn stillevens hebben een randje. Volgens Rietman hoeft niet alles lieflijk en braaf te zijn. Alledaagse voorwerpen krijgen een eigen podium doordat Rietman ze met veel aandacht voor detail schildert maar tegelijk de kunst van het weglaten beheerst. Hij maakt gebruik van verrassende composities waarin de leegte een steeds grotere rol speelt. Het effect is een vervreemdend, soms zelfs ongemakkelijk gevoel. Hoe dan ook zoekt Rietman graag het spanningsveld op.
Theo Goedvriend (1879-1969), Slang en ree, 1917, aquarel, gouache en zwart krijt, 67 x 67 cm, particuliere collectie
Het Drents Museum organiseert van 1 juli t/m 18 september a.s. een kleine expositie over de kunstenaar Theo Goedvriend (1879-1969). Wij zijn nog op zoek naar vroege werken uit zijn symbolistische periode (rond 1900), toen hij in de kring van kunstenaar Willem van Konijnenburg verkeerde. In tegenstelling tot zijn schilderijen van paddenstoelen en vele (buitenlandse) landschappen, is er weinig werk en informatie over deze periode bekend. Bent u in het bezit van een dergelijk schilderij of tekening?
Aan de hand van meer dan 80 schilderijen en 40 werken op papier presenteert het Drents Museum een van de belangrijkste Britse kunstenaarsgroepen rond 1900: The Glasgow Boys. De schilders van het Franse impressionisme, Barbizon en de Haagse School vormden een belangrijke inspiratiebron voor deze schildersgroep, die eind 19de eeuw furore maakte. Voor het eerst in 100 jaar is een overzicht van dit Schotse impressionisme nu buiten Groot-Brittannië te zien.
De Glasgow Boys
Eind 19de eeuw raakte een groep van zo’n twintig zeer diverse schilders van ongeveer dezelfde generatie bevriend met elkaar. Deze groep noemde zichzelf ‘The Boys’. Samen zetten zij zich af tegen de gevestigde orde en trokken erop uit om in Schotland en Frankrijk te schilderen. In Parijse ateliers volgden ze opleidingen en ze reisden zelfs naar Japan. De kracht van de Glasgow Boys was dat zij zich niet alleen allerlei invloeden eigen maakten, maar ook dat zij die verwerkten tot fris en vernieuwend werk.
Uniek overzicht van tien Glasgow Boys
De expositie richt zich op de bloeiperiode van de groep, tussen 1880 en 1900.
Er is werk te zien van de tien belangrijkste ‘Glasgow Boys’: James Guthrie, Edward Walton, Joseph Crawhall, James Paterson, John Lavery, William York Macgregor, George Henry, Edward Hornel, Arthur Melville en William Kennedy. In de tentoonstelling is onder andere aandacht voor hun ontwikkeling, belangstelling, technieken, reizen en vriendschappen.
The Glasgow Boys is de eerste tentoonstelling in de serie Kunst rond 1900 in internationaal perspectief in het Drents Museum.
Frans impressionisme
De groep jonge Schotse schilders haalde inspiratie uit het werk van de Franse impressionisten. Dit is onder meer te zien aan de keuze voor thema’s uit het ‘moderne’ leven. Ook typerende aspecten zoals de beleving van het moment (impressie), de schetsachtige werkwijze en de bijzondere aandacht voor lichteffecten en kleur zijn terug te vinden in het werk van de Schotten. Ook gingen ze graag met de schildersezel naar buiten om ‘en plein air’ te schilderen.
Barbizon en Haagse School
Geïnspireerd door de schilders van Barbizon en de Haagse School schilderden de Glasgow Boys in de stijl van het naturalisme. De natuurgetrouwe Schotse landschappen en de beelden van het boerenleven in ingetogen kleuren getuigen hiervan. Speciaal voor deze gelegenheid is in de tentoonstelling ook werk opgenomen van de Franse naturalist Jules Bastien-Lepage en de Haagse School-kunstenaars Jozef Israëls, Anton Mauve, Willem Roelofs en Matthijs Maris.
Internationale en nationale samenwerking
Voor deze grote internationale tentoonstelling werkt het Drents Museum onder meer nauw samen met musea uit Glasgow, Edinburgh en Aberdeen. Daarnaast zijn er werken te zien uit een aantal Nederlandse musea, zoals Van Gogh Museum, Gemeentemuseum Den Haag, Museum Amsterdam en Museum Arnhem.
Publicatie
Bij de tentoonstelling The Glasgow Boys verschijnt de gelijknamige publicatie, een uitgave van WBOOKS, Zwolle. Het boek kost € 24,95 en is verkrijgbaar in de Museumshop.
Jan Meine Jansen, De Ruinerwoldse Aa, 1936, particuliere collectie
‘Men zou Drente, waar Jansen vele gegevens vindt om zich te uiten, evenals de Borinage, het zwarte land kunnen noemen. Het lacht niet en de schilder Jan Meine Jansen schroomde niet de melancholie, die hij er vond, uit te drukken in deze tragedieën van landschappen met eenzame of windscheeve boomen bij een moeras of veenplas, vennen en zandverstuivingen.’ Kasper Niehaus, De Telegraaf 28 januari 1939.
De Drentse natuur: leeg en vreedzaam of magisch en onheilspellend? Kunstenaar Jan Meine Jansen (1908-1994) laat je met andere ogen kijken naar het landschap van Drenthe. De Ruinerwoldse Aa, het gehucht Tweelo, de Reest bij Meppel, het Kamperzand en de vennen bij Norg: de natuur was altijd zijn belangrijkste inspiratiebron.
Eenzame en weinig begaanbare streken met moerassen en vennen, een grauwe natte lucht en kale, omgewaaide bomen. Meine Jansen voelt zich niet aangetrokken door een lieflijk en zonnig landschap, maar juist tot het onherbergzame en woeste Drentse land. Een leeg landschap waar de mens ontbreekt. Hij schildert bomen die tot leven lijken te komen. Grillige wortels die op de klauwen van een enorme vogel lijken, boomstronken met vreemde vergroeiingen en een gescheurde knotwilgen die doen denken aan gekwelde menselijk figuren.
Het Drents Museum ontving recent een bijzondere schenking landschappen van zijn nazaten waardoor nu een breed overzicht van het Drentse werk te zien is. Jan Meine Jansen – De Magie van het Drentse land is te zien vanaf dit weekend tot en met 23 augustus.
Toen ik in 2009 bij de Gemeente Nunspeet op bezoek was om bruiklenen te selecteren voor Schilders op de Veluwe (CODA Museum 2009), hoorde ik al over de plannen voor het realiseren van een nieuw museum. Speciaal voor de kunstenaars die op de Noord-Veluwe werkzaam waren. Dit najaar is het zo ver, op 31 oktober opende het Noord-Veluws Museum zijn deuren.
De Veluwe vormde in de negentiende eeuw een verzamelplaats voor kunstenaars. De schilders vonden er een ongerept, romantisch landschap van bos en hei met kleuren feller en contrastrijker dan in het Hollandse polderlandschap. Daarnaast voelden ze zich geïnspireerd door de eenvoud van het Veluwse boerenleven. Rond 1850 verzamelden zich vele voorlopers van de Haagse School in Oosterbeek, maar rond 1880 werd die plaats overspoeld door toeristen en schilders en was het grotendeels gedaan met de rust. De dunbevolkte Noordwest Veluwe was daarentegen nog enigszins een afgesloten en ‘onontdekt’ gebied. Het landschap was gedeeltelijk onherbergzaam en men was soms wel een paar uur onderweg om het volgende dorp te bereiken met daarbij de kans om hopeloos te verdwalen. Aangekomen bleek er vaak geen eet- of slaapgelegenheid te zijn. De bewoners van de dorpen Nunspeet, Elspeet en Vierhouten waren eenvoudig en godsvruchtig. Zij leefden van het land en woonden in kleine huisjes of in armoedige plaggenhutten.
“’t Is er eenvoudig, o zoo eenvoudig, men voelt dat de oude tijd hier niet weg is. Er zijn vriendelijke boerenmensen, vreemd van buiginkjes en complimentjes die u bedienen met Geldersche gulheid.” (‘Gids voor de Opper-Veluwe’)
Veel schilders zagen de charme van dit eenvoudige, pure leven dichtbij de natuur en maakten het tot onderwerp van hun kunst. Nunspeet werd langzaam een kunstenaarsdorp en ook de welgestelde toerist ontdekte de streek. Het vreedzame leven op de Noordwest Veluwe is te zien in het werk van o.a. Bernard Koldeweij, de gebroeders Koning, Jan van Vuuren, maar ook bij Ben Viegers. Van de laatste kunstenaar is momenteel een overzichtstentoonstelling te zien in het nieuwe Noord-Veluws Museum. Ga zeker eens een kijkje nemen!
Theo van Hoytema (1863-1917), Goudfazanten, ca. 1894, olieverf op doek, 79 x 65 cm, zeer waarschijnlijk onderdeel van de wandvrsiering van de Groote Sociëteit in Gorinchem. Collectie Gerard van Wezel.
Vanaf 29 mei toont Singer Laren een sprookjesachtige wereld van schilderkunst, fotografie en tekeningen van rond 1900 en 2000. Droomkunst presenteert meer dan 250 werken van o.a. Jan Toorop, Willem van Konijnenburg, Antoon Derkinderen, Erwin Olaf, Inez van Lamsweerde en Ruud van Empel. Droomkunst toont de opmerkelijke, particuliere collectie van Gerard van Wezel, een groot liefhebber van symbolistische kunst. Al verzamelend ontdekte Van Wezel dat de kunst van rond 1900 vele parallellen vertoont met die van nu.
Beide eeuwwisselingen hebben kunst voortgebracht waarin alles mogelijk lijkt. Een kunst vol fantasie, balancerend op de rand van decadentie. Kunstenaars lieten en laten zich inspireren door onderwerpen uit de wereld van sprookjes, sagen, mythen, religies of de science fiction. De collectie van Gerard van Wezel is een volstrekt eigen schepping, over lange jaren tot stand gekomen, vanuit een strikt persoonlijke liefde voor een bepaald type kunst.
Droomkunst wordt bijzonder vormgegeven als een totaalervaring in alle zalen van het museum. De tentoonstelling opent met het thema Paradijselijke stemmingen. De bezoeker wordt verrast door het monumentale doek van Gé-Karel van der Sterren uit 1998. De paradijselijke bloemranken en kolibries van Van der Sterren passen perfect bij de Goudfazanten van Theo van Hoytema uit1894. Zo zijn er vele onverwachte combinaties. Het dromerige fotografisch zelfportret van Danielle Kwaaitaal oogt als het hedendaags zusje van Jan Toorops Fidessa.
Droomkunst past uitstekend binnen de habitat van Singer Laren, waar al eerder aandacht werd besteed aan de kunst van het symbolisme. In 2007 was de succesvolle tentoonstelling Schilders van de Ziel. Symbolisme in Frankrijk te zien. Naast de klassiek moderne kunst toont Singer Laren ook hedendaagse kunst, bijeengebracht in particuliere collecties. Dit beleid is in lijn met de nalatenschap van het Amerikaanse echtpaar Singer-Brugh, grondleggers van Singer Laren. Ook zij verzamelden kunst van tijdgenoten, alweer een eeuw geleden.
De tentoonstelling Droomkunst is te zien t/m 31 augustus 2014.
Piet Mondriaan, Composition no. IV (1914) (b46 –Compositie no. IV /Compositie 6), 1914. Gemeentemuseum Den Haag
Echt een tentoonstelling om naar uit te kijken: Gemeentemuseum Den Haag reconstrueert tentoonstelling Walrecht 1914 precies honderd jaar later. Daarin is te zien hoe Piet Mondriaan, die sinds 1912 in Parijs woonde, in twee jaar tijd mijlenver verwijderd was geraakt van de Nederlandse kunst. Hij groeide uit tot een groot inspirator voor kunstenaars als Jan Sluijters en Jacoba van Heemskerck. Naast werk van Mondriaan en zijn Nederlandse tijdgenoten is in de tentoonstelling ook werk te zien van Pablo Picasso, Georges Braque en Fernand Léger.
Er verschijnt ook nog eens een mooi boek bij. Vanaf 25 januari te zien.
RKD-collega Jan de Lange transcribeerde, annoteerde en onderzocht jarenlang in de kamer naast mij de correspondentie tussen kunstenaar Jan Mankes en zijn mecenas Pauwels. Werk om jaloers op te zijn! Gisteren werd zijn onderzoek gepresenteerd in de vorm van een prachtige RKDbronnenuitgave. Een schat van informatie voor onderzoekers van deze interessante periode 1910-1920.
Jan Mankes (1889-1920) was een bevlogen kunstenaar met een levendige, intense aandacht voor de natuur. Zijn brieven aan Aloysius Pauwels, een Haags sigarenfabrikant die hem als beginnend kunstenaar steunde, staan er vol van. Mankes’ belevenissen en waarnemingen op het Friese platteland, in de Knijpe bij Heerenveen, en later in Den Haag en Eerbeek, zijn nauwgezet te volgen. Mankes vond zijn inspiratie in zijn directe omgeving: stillevens in de ouderlijke woning, pluimvee, konijntjes, muisjes en roofvogels in het Oranjewoud. Zowel het tedere als het fiere en sterke van die natuur trok zijn aandacht: ‘alles één idylle’.
Het RKD beheert de belangrijkste kern van Mankes’ schriftelijke nalatenschap, waaronder zijn persoonlijke correspondentie aan zijn vriendin en latere echtgenote Annie Mankes-Zernike. Er bleef in Nederland geen andere omvangrijke kunstenaarscorrespondentie uit die jaren van dit niveau bewaard. De brieven documenteren een periode waarin nieuwe en meer moderne kunstopvattingen doorbreken en waarop ook Jan Mankes reageerde. Het betreft bovendien een tijdspanne waarin, mede door de omstandigheden van de Eerste Wereldoorlog, in Nederland in kunstverenigingen en in de kunsthandel nieuwe initiatieven tot ontwikkeling kwamen. In deze uitzonderlijke brievenuitgave is te lezen hoe Jan Mankes, die reeds op 30-jarige leeftijd aan tuberculose overleed, zijn kunstenaarsblik en werkwijze vormde.
Jan de Lange, Jan Mankes, een kunstenaarsleven in brieven 1910-1920, ‘Ik probeerde mooie dingen te maken in allen eenvoud’, Zwolle (Waanders)/Den Haag (RKD) 2013.
Vincent van Gogh (1853-1890), De tuin van de inrichting in Saint-Rèmy, mei 1889, olieverf op doek, collectie Kröller-Müller Museum Otterlo, KM 101.508.
In Vincent is back staat de omvangrijke Van Gogh-verzameling van het Kröller-Müller Museum sinds jaren weer centraal. Vincent is back vertelt het verhaal van Van Gogh in twee delen. In deel 1, Geboortegrond (tot en met 1 april 2013) lag de nadruk op Van Goghs Hollandse periode (1881-1886). In deel 2, Land van het licht , verschuift het accent naar de werken in zijn Franse tijd (1886-1890), als de kunstenaar tot volle wasdom komt. Land van het licht is te zien van 6 april tot en met 22 september 2013.
Van Goghs Franse tijd
Van Gogh gaat aanvankelijk naar Parijs en vestigt zich daarna in de Provence en uiteindelijk in Auvers-sur-Oise. Onder invloed van het zuidelijke licht en van tijdgenoten als Emile Bernard, Paul Gauguin en Paul Signac gaat hij over op een ander, kleurrijker en lichter palet. De nog donkere, aan de Haagse School herinnerende kleuren van het schilderij Bokkingen uit het begin van zijn Parijse periode maken plaats voor lichtere beelden van de stad Parijs zoals in La Butte Montmartre en Moulin de la Galette, en voor stillevens als Bloemen in blauwe vaas en Mand met appels. Tijdens zijn verblijf in Zuid-Frankrijk ontstaan de schilderijen met de typerende felle gele en blauwe tinten, zoals Korenschelven in de Provence, De tuin van de inrichting in Saint-Rémy en het wereldberoemde Caféterras bij nacht (Place du Forum).
Naast schilderijen wordt ook een tiental tekeningen getoond. Vanwege hun lichtgevoeligheid zijn deze maar zelden te zien. De presentatie is thematisch opgezet en wordt toegelicht door teksten met onder meer briefcitaten van Van Gogh.
Bijzondere collectiegeschiedenis
In Vincent is back wordt ook ingegaan op de bijzondere collectiegeschiedenis van het Kröller-Müller Museum. Mede op advies van kunstpedagoog en persoonlijk adviseur H.P. Bremmer kopen Anton en Helene Kröller-Müller tussen 1908 en 1929, met vrijwel onbeperkt budget, 91 schilderijen en 180 werken op papier van Van Gogh. Dankzij hen heeft het museum de op één na grootste Van Gogh-collectie ter wereld. Te zien is onder meer wat de eerste aankoop van het echtpaar is, wat de duurste en in welke jaren het meest wordt gekocht.
Na Vincent is back houdt de Van Gogh-collectie in wisselende samenstelling een prominente plaats in de collectiepresentatie.
Tekst en samenstelling Vincent is back: Annemiek Rens, RKD (Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie), Den Haag.
Vormgeving: Edenspiekermann, Amsterdam.
De vloerbedekking is gesponsord door Forbo Flooring.
Tekening uit: Barbara Stok, Vincent, Amsterdam 2012.
Dit weekend las ik Barbara Stok’s stripboek Vincent. Stok’s verhaal van Vincent begint op het station in Parijs, waar hij afscheid neemt van Theo om zijn schildersgeluk te gaan beproeven in Arles, en eindigt met een drietal openspread’s waarin we Vincent langzaam en al schilderend één zien worden met zijn bekende korenveld met kraaien. Tussen dat alles in volgen we Van Gogh tijdens alle episodes uit zijn bewogen leven in Arles, de kliniek in Saint-Remy en Auvers-sur-Oise. Stok weet dit verhaal weer te geven in heldere lijnen en met sfeerbeelden in de kleuren van Van Goghs schilderijen. Haar teksten zijn bijzonder treffend in hun eenvoud en slaan de spijker op z’n kop. Een kennismaking voor iedereen die Vincent nog niet kende, maar ook voor iedereen die hem al wel kent.
Zaterdag 16 maart gaan we met zo’n honderd(!) mensen uit Van Goghs geboortedorp Zundert naar de tentoonstelling Vincent is Back die ik samenstelde voor Kröller Müller Museum. Veel van deze mensen werken nu ook keihard aan een reconstructie van de tuin uit Vincents jeugd achter het Van GoghHuis, ik kijk uit naar het resultaat dat op 30 maart gepresenteerd wordt. Tot zaterdag!
Schilderspalet van Piet Mondriaan, New York 1944. Collectie RKD Den Haag, Archief Piet Mondriaan
Morgen, op de geboortedag van Piet Mondriaan, wordt een website over de kunstenaar gelanceerd. Een samenwerkingsproject van RKD en Gemeentemuseum die samen over de grootste Mondriaancollectie schilderijen en documentatie ter wereld beschikken. Daar kan nu iedereen van meegenieten, bijvoorbeeld via deze prachtige foto van het schilderspalet van de kunstenaar. Gefotografeerd in zijn atelier te New York, en misschien schilderde hij met deze kwasten en deze verf wel zijn laatste meesterwerk Victory Boogie Woogie?
Neem vanaf 7 maart (of stiekem vandaag al) een kijkje op www.mondriaan.nl
Laurens Alma Tadema Miss Anna Alma Tadema, 8 februari 1883 Olieverf op doek, 113 x 78,5 cm Londen, Royal Academy of Arts, inv.nr. 03/908
‘(…) if I were to order the portrait of somebody dear to me, I should certainly like to have that person painted surrounded by accessories which awakened in my memory (say) a pleasant meeting, or pleasant hours’ schreef de Fries-Britse kunstenaar Laurens Alma Tadema (1836-1912) eens over zijn portretschilderijen.[1] Voor hem waren model en persoonlijke omgeving onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zijn jongste dochter Anna schilderde hij dan ook in huiselijke kring.
De kunstenaar legt een diepere lading in het werk in de vorm van twee portretjes in medaillon op de achterliggende paneeldeur. Ze tonen hemzelf en zijn vrouw Laura Epps en profil met de gezichten naar elkaar gericht. Deze geschilderde ornamenten waren werkelijk aanwezig in Alma Tadema’s atelierwoning Townshend, waar hij van 1870 tot 1886 met zijn gezin woonde. De kunstenaar hield ervan het huis een persoonlijke stempel te geven en had de excentrieke inrichting zelf samengesteld.[2]
Portret in portret
Dit schilderij met daarin een ‘portret in een portret’ behoort tot een bijzondere selectie werken met dit thema die momenteel in het Dordrechts Museum tentoongesteld worden. De expositie is een samenwerking tussen het RKD (Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie) en het museum, ter ere van het pensioen van RKD-directeur Rudi Ekkart, specialist in de portretkunst. De bijbehorende catalogus biedt een overzicht van bijna vijf eeuwen portretkunst. Ik schreef o.a. over bovenstaand werk van Alma Tadema.
[1] Citaat van Alma Tadema in: P. Cross Standing, Sir Lawrence Alma-Tadema, Londen 1905, pp. 122-123.
[2] Passage uit: Annemiek Rens, ‘Portret van Anna Alma Tadema’, in: Sabine Craft-Giepmans en Annette de Vries, Portret in portret in de Nederlandse kunst 1550-2012, Bussum/Den Haag (Thoth/RKD) 2012. pp. 250-251.
De afgelopen maanden werkte ik aan de nieuwe Van Gogh-collectiepresentatie van het Kröller-Müller Museum. De tentoonstelling bestaat uit twee delen. Vandaag wordt deel 1: Geboortegrond geopend.
Vincent is back
Door wisselende collectiepresentaties zijn tijdelijk minder schilderijen van Van Gogh te zien geweest. Maar met Vincent is back zijn ze weer prominent aanwezig op hun vertrouwde plek in het hart van het museum. De presentatie is vernieuwd. Vincent is back bestaat uit twee delen: Geboortegrond en Land van het licht.
Geboortegrond gaat over Van Goghs Hollandse periode (1881-1886), waarin hij als beginnend kunstenaar het boerenleven schildert. In deze eerste presentatie, die te zien is tot en met 1 april 2013, ligt de nadruk op Van Goghs Geboortegrond, met de donkere, aardse schilderijen en de tekeningen die hij in zijn begintijd maakt. Vanwege hun lichtgevoeligheid worden deze tekeningen maar zelden getoond.
Van 7 april tot en met 22 september 2013 volgt de tweede presentatie, Land van het licht (1886-1890), waarin te zien is hoe Van Gogh in zijn Franse periode zijn eigen stijl verder ontwikkelt, met een expressieve penseelstreek en veel kleur.
Bijzondere collectie
In de verzameling van Anton en Helene Kröller-Müller, de stichters van het museum, neemt het werk van Van Gogh een bijzondere plaats in. Dankzij hen heeft het museum de op één na grootste Van Gogh-collectie ter wereld. Tussen 1908 en 1929 kopen zij maar liefst 91 schilderijen en 180 werken op papier (de tekeningen op de achterzijde van 18 bladen meegerekend). Hun budget is vrijwel onbeperkt. Vincent van Gogh is aan het begin van de 20ste eeuw slechts in kleine kring bekend. De grote aandacht van het echtpaar Kröller-Müller voor hem heeft sterk bijgedragen aan de waardering die zijn werk nu geniet.
De Volkskrant publiceerde een mooie fotoreportage van de tentoonstelling Vincent is back op haar website. Overige info: www.kmm.nl.
William Degouve de Nuncques, De zwarte zwaan, 1895. Pastelkrijt op karton. Collectie Kröller-Müller Museum Otterlo
Zijn landschappen zijn dromerig en verstild: de Belgische kunstenaar William Degouve de Nuncques (1867-1935) is een echte symbolist die zich niet alleen liet inspireren door de natuur en het mystieke, maar ook door de literatuur. Hij correspondeerde met onze eigen Jan Toorop en was één van de lievelingen van Helene Kröller-Müller. Degouve de Nuncques is één van die kunstenaars waar je als liefhebber van de periode rond 1900 al langer een overzichtstentoonstelling van zou willen zien. En dat kan deze zomer in het Kröller-Müller Museum: meer info hier.
Momenteel schrijf ik een tekst over kunstenares Anita Vermeeren (1967) voor een boekje dat verschijnt bij een solo-expositie van haar werk. Vermeeren maakt schilderijen, schetsen en pentekeningen met klassieke thema’s als portret, bloemstilleven en landschap. Alles met veel verf en vol kracht op het doek gezet. Kunst is voor Anita pure emotie en dat zien we terug in haar werk. Momenteel werkt Vermeeren aan een project waarin ze de oude fresco-techniek als uitgangspunt neemt voor een geheel eigen visie op de klassieke thema’s van Italiaanse meesters als Michelangelo. Ze ging daarvoor in de leer in het land van herkomst.
Nieuwsgierig geworden? Neem vast een kijkje op haar website en lees binnenkort meer op deze blog over tentoonstelling en publicatie.
Aletta Boelen, Schilderes met schilderskist, 1889. Tekening. Verblijfplaats onbekend (Afbeelding uit: Holland-Antwerpen: geïllustreerd gedenkblad ten voordeele van de slachtoffers der ramp te Antwerpen, Utrecht 1889.) Afbeelding collectie RKD (afkomstig uit legaat H.P. Bremmer 1956)
Vandaag promoveert RKD-collega Hanna Klarenbeek op haar proefschrift over de positie van kunstenaressen in de negentiende eeuw. Zij bewijst daarin dat het heersende beeld dat de kunstwereld voornamelijk een mannenzaak was grotendeels onjuist is. Vrouwen speelden wel degelijk een belangrijke rol in de kunstwereld en een groot aantal van hen volgde een opleiding aan de academie om vervolgens als kunstenares haar brood te verdienen. Deze kunstenaressen brengt Klarenbeek onder in de categorie ‘Broodschilderessen’. Een tweede groep vrouwen behoort tot de ‘Penseelprinsessen’: welgestelde dames die rondom het hof verbleven en – weliswaar onbezoldigd – maar zeker niet zonder succes schilderden.
De kunst van deze schilderessen, tekenaressen en beeldhouwsters is vaak vergeten en komt slechts sporadisch uit de depots van de Nederlandse musea tevoorschijn. De tentoonstellingen die bij Paleis het Loo (‘Penseelprinsessen’, 18 februari – 27 mei) en De Mesdag Collectie (‘Broodschilderessen’, 30 mei – 26 augustus) te zien zijn, bieden een uniek kijkje in dit kunstenaressenoeuvre uit museale en particuliere collecties. De bijbehorende publicatie Penseelprinsessen & broodschilderessen. Vrouwen in de beeldende kunst 1808-1913 verschijnt deze week bij uitgeverij Thoth.
Raoul Hynckes, illustratie bij het versje 'De Merel' in: Margot Vos, Meiregen, een bundel kinderverzen, Amsterdam 1925.
Bij het werk van Raoul Hynckes (1893-1973) denkt men over het algemeen aan schedels, kadavers en donkere stillevens in aardetinten, allen uitgevoerd met de technische perfectie van een oude meester. Zijn vanitas-stillevens lijken de onheilspellende sfeer van het interbellum uit te ademen, maar zijn ook uitingen van de obsessie die de schilder had met dood en verval.
Maar Hynckes was een veelzijdig kunstenaar. Vooral in zijn grafische werk zien we veel kleur en strakke lijnen. Hynckes maakte voor zijn neefjes en nichtjes een fantastische houten boerderij en tekeningen van speelgoeddieren. En hij illustreerde bijvoorbeeld het boekje Meiregen, een bundel kinderverzen, waarvan bovenstaande afbeelding een voorbeeld is.
Het werk van Raoul Hynckes wordt vanaf vandaag getoond in ‘Ruimte voor Realiteit’;de vaste collectiepresentatie van het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem (MMKA). Tezamen met werk van andere realisten als Charley Toorop, Wim Schuhmacher, Jan Mankes, Marlene Dumas en Klaas Gubbels. Op grote wandvullende depotrekken verspreid over twee verdiepingen worden daar meer dan honderd werken in chronologische volgorde van 1900 tot nu getoond.
Ik schreef teksten voor de tentoonstelling en de bijbehorende publicatie (nog te verschijnen). Neem voor meer informatie een kijkje op de website.
Matthijs Röling, Winter, 1975-1976. Olieverf op doek, 90,5 x 80,5 cm. Collectie ING
Het was puur toeval dat ik jaren geleden bij kunstenaar Matthijs Röling op een verjaardagsfeestje belandde. Ik had vóór ons bezoek een boek over zijn werk opengeslagen. De rariteitenkabinetten die ik geschilderd zag werden driedimensionaal aldaar. Huis en tuin waren gevuld met de meest mooie en merkwaardige objecten die samen een sprookjesachtig geheel vormden. In deze bijzondere omgeving in een klein dorpje in Groningen vindt de kunstenaar sinds lange tijd rust en inspiratie.
Matthijs Röling (1943) heeft zich in zijn kunst nooit laten leiden door de heersende moderne stromingen en opvattingen. Hij verkiest de figuratie boven het abstracte en conceptuele. Zijn inspiratie vindt hij verder terug in de tijd: het zijn de klassieke thema’s die hem grijpen. Röling wordt ook wel ‘de jongste van de oude meesters’ genoemd: “Ik voel klassieke onderwerpen als een uitdaging; om daar nog iets nieuws aan toe te voegen.”[i]
Zijn stillevens, portretten en mythische voorstellingen kenmerken zich door harmonie. Een overdachte, maar spontaan ogende compositie van verschillende elementen is het middel. Over alles hangt een zweem van poëzie en intimiteit.
Allegorieën van het alledaagse
Zijn eerste grote succes behaalde Matthijs Röling met een serie ‘kastjes’: met fijne penselen geschilderde stillevens van alledaagse en curieuze voorwerpen die de kunstenaar in een houten kabinetje plaatste. Ze doen denken aan vijftiende- en zestiende-eeuwse Kunst und Wunderkammers en Italiaanse Studioli, vol rariteiten en trompe-l’oeil. De objecten zijn met fijne penselen geschilderd en kennen grote aandacht voor kleur, lichtval en stofuitdrukking. Heel duidelijk komt Rölings liefde voor de Italianen en het picturaal realisme naar voren.
Het kastje Winter uit de serie Vier Jaargetijden met zijn koele, ijsblauwe kleuren staat vol objecten verwijzend naar het seizoen. De voorwerpen hebben veelal een allegorische waarde. De schedel verwijst naar het klassieke ‘Memento Mori’-principe, en de vergankelijkheid van het leven komt eveneens naar voren in de verwelkte, gedroogde zonnebloem. In de weerspiegeling van de glazen bol zien we Röling zelf achter zijn ezel en daarmee geeft hij het werk een persoonlijke lading. Onderaan prijkt het gedicht ‘Vereinsamt’ van Nietzsche dat gaat over verlorenheid en het gemis van een thuis. Een houten pop bungelend aan een enkele spijker trekt de aandacht naar een geschreven gedachtegang van Röling die eenzelfde sfeer oproept. “Het is winter, wat een rottijd. Het is koud en steeds maar denken, was het maar lente, zou ik willen dansen” luidt het begin. De objecten in het kastje worden symbolen van het gevoelsleven van de kunstenaar. Binnen de conceptuele stromingen van de jaren zeventig volgt Röling zijn eigen weg. De kunst van dat moment is voor hem als een tijd van verval en hij smacht naar een nieuwe tijd waarin hij weer wil geloven.
Vandaag de dag vindt Matthijs Röling als boegbeeld van het Noordelijk Relalisme overal bewondering; zijn serie ‘kastjes’ is daarvoor medeverantwoordelijk. Dit jaar heeft de kunstenaar de titel Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw gekregen. Zijn werk is onder andere te bewonderen in de aula van het Academiegebouw van de Rijksuniversiteit Groningen waar hij de muurschildering ‘De boom der kennis’ maakte (op initiatief van prof.dr. Henk van Os) en maakt deel uit van de collectie van het Drents Museum in Assen en van het voormalige Scheringa Museum voor Realisme.
G.H. Breitner, Zelfportret in hemdsmouwen, 1882, Olieverf op doek, 40 x 30 cm, Collectie Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam (afbeelding: RKD)
“Alles ging toen naar Gelderland. Daar was natuur; overal elders het zuivere niets […].”[1]
Het negentiende-eeuwse Gelderse landschap verschilde sterk van het Hollandse. Op de Veluwe vond je uitgestrekte heidevlakten met zandverstuivingen, eeuwenoude eiken en majestueuze wouden. Het leven van de boerenbevolking was zwaar, maar eenvoudig en puur. Deze oorspronkelijkheid van natuur en mens oefende een enorme aantrekkingskracht uit op de stedeling die de opkomende industrialisatie wilde ontvluchten. Behalve botanici, schrijvers en predikanten waren het de schilders die zich vanaf 1830 in toenemende mate op het ‘wild en bijster’ land van de Veluwe waagden.
Waar het gewoon was in de winter een atelier in de stad te huren, trok men in de zomer veelal per trein naar het oosten van het land. Aldaar verbleven de schilders in herbergen, die een belangrijke ontmoetingsplaats vormden, of huurden een eigen atelier. Op veel plaatsen was het gebruikelijk een tuintje te hebben en zo eigen groente en fruit te verbouwen. Producten als boter, melk en kaas kregen zij vaak van de boeren in ruil voor een schilderijtje. Veel van die studies en schetsen bevinden zich nog steeds in de Veluwse dorpen.
Na de bloeitijd die kunstenaarskolonie Oosterbeek aan de Veluwezoom meemaakte, verzamelde een nieuwe groep kunstenaars zich in Nunspeet en Elspeet. De typisch Veluwse natuur en de sterk gereformeerde boerenbevolking van deze streek waren een geliefd onderwerp. De Noordwest Veluwe was destijds een afgelegen gebied. Men kon uren over de hei lopen en hopeloos verdwaald raken in de grote zandmassa en als je pech had werd je ook nog overvallen door struikrovers.
De Veluwegangers voerden regelmatig een briefwisseling met hun collega’s uit het westen. In hun schrijven trachtten hun beroepsgenoten over te halen ook naar het oosten te komen. Zo schreef H.J. van der Weele (1852-1930) regelmatig met G.H. Breitner (1857-1923) over een verblijf in Elspeet. Breitner heeft daar uiteindelijk zo’n drie tot vier maanden gewoond in 1892, maar in tegenstelling tot vele anderen, was hij weinig enthousiast over de streek en maakte hij er geen werk. Hij klaagde over het eten (“Tot nu toe heb ik niets gehad dan snippertjes rookvleesch. Merkwaardig, gisteren een groote biefstuk, door en door gaar, hoor, zoo taai, dat ik er ’s nachts maagpijn van heb gehad. Eieren die zijn goed, maar je kunt toch geen eieren alleen eten.”), de volgens hem ‘saaie mensen’ en ‘leelijke’ vrouwen (“’t zijn harken”) en vroeg Van der Weele hem levensmiddelen als sardientjes en ansjovis te zenden.[2] Breitner had zich waarschijnlijk beter thuis gevoeld in Oosterbeek, waar de elite zich ophield in haar buitenhuizen en waar dus een iets ‘stadser’ klimaat heerste.
[1] De schilder B.J. Blommers over de periode rond 1860. A.G.C. van Duyl, B.J. Blommers, in M. Rooses, het schildersboek, Amsterdam 1899, vol 111, p. 165.
[2] De brieven worden behandeld in: K. Roodenburg, Kunstenaars op de Noordwest Veluwe 1880-1930, Harderwijk 1992, pp. 15-19.
Harald Sohlberg (1869-1935) Bloemenwei in het Noorden (En blomstereng nordpå) , 1905 Olieverf op doek, 96 x 111 cm Nasjonalgalleriet, Oslo
Een bloembed vol madeliefjes. Een mistig landschap en een kronkelende rivier in het licht van de maan. Het enige spoor van menselijke aanwezigheid is een boerderij op de achtergrond. Van het kleinste tot het grootste, van de bloemen op de voorgrond tot het mistige landschap op de achtergrond, alles lijkt onderworpen te zijn aan een bovennatuurlijke orde: een lofzang op de natuur. Het schilderij Bloemenwei in het Noorden laat je in deze herfstige periode verlangen naar de lange lichte avonden van de zomer.
De Noorse kunstenaar Harald Sohlberg (1869-1935) schilderde zijn bloemenwei in 1905 toen hij enige tijd op de boerderij Gullikstad woonde, vlakbij het mijnstadje Røros in het noorden van Noorwegen. Hij was net als vele landgenoten na een verblijf in Berlijn en Parijs rond de eeuwwisseling teruggekeerd naar zijn eigen land onder invloed van het opkomend nationalisme. De indrukken die deze kunstenaars in het westen hadden opgedaan zouden alles bepalend zijn voor het tot stand komen van een typisch Scandinavische kunst, gekarakteriseerd door het moderne plein-airisme en andere internationale invloeden gecombineerd met nationalisme en individualiteit. De nieuwe kunst van het Noorden was een mix van realisme, naturalisme en symbolisme. Het landschap dichtbij de poolcirkel met haar fjorden, noorderlicht en uitgestrekte bossen was het decor. In de landschappen van Harald Sohlberg zijn al deze elementen terug te vinden. Uitgangspunt in zijn werk was Sohlbergs persoonlijke ervaring van het landschap, het licht en de lucht en hij schilderde zijn emotionele reactie daarop. Alvorens het schilderen vormde de kunstenaar eerst het beeld in zijn gedachten. Hij trachtte zo de betekenis die deze omgeving voor hem had vast te leggen. Sohlbergs schilderijen worden ook wel ‘landschappen van de ziel’ genoemd en nemen een bijzondere plaats in binnen de symbolistische kunst van Scandinavië rond 1900. Om ze in het echt te bewonderen is een reis naar Noorwegen bijna onvermijdelijk. Harald Sohlberg geniet in tegenstelling tot zijn beroemde land- en tijdgenoot Edvard Munch hoofdzakelijk in Scandinavië bekendheid en zijn werk bevindt zich dan ook met name in de collecties aldaar. Literatuur:
Kirk Varnedoe, Northern light: Nordic art at the turn of the century, tent. cat. New York (Brooklyn Museum) 1982. A Mirror of Nature, Nordic Landscape Painting 1840-1910, tent. cat. Kopenhagen (Statens Museum for Kunst) e.a. 2006.
Tentoonstelling van het Levensfries van Edvard Munch bij Galerie P.H. Beyer & Sohn, Leipzig, 1903
De Kunsthal in Rotterdam toont dit jaar het werk van de Noorse meester Edvard Munch (1863-1944). Bijzonder is dat de ruim 150 werken stuk voor stuk afkomstig zijn uit particuliere collecties en een unieke verzameling vormen die niet eerder in deze samenstelling tentoongesteld werden. In zijn werk verbeeldt Munch met een expressieve lijnvoering en kleurgebruik het leven, de liefde en de dood. Zijn werk spat van het doek af en brengt de toeschouwer in verwarring en ontroering. Het mysterieuze licht van het Noorden geeft de kunst een symbolistische lading die typisch is voor de Scandinavische kunst van de eeuwwisseling.
Een oude foto toont een tentoonstelling van het werk van Edvard Munch zo’n honderd jaar geleden. Bij Galerie P.H. Beyer & Sohn te Leipig was in 1903 Munchs Levensfries te bewonderen met op de wanden van de prachtige Art Nouveau-zaal de vier thema’s: Ontwakende liefde, Bloei en ondergang van de liefde, Angst voor het leven en Dood. De witte lijst om het fries is door Munch zelf ontworpen, met als doel de verschillende kleuren en afmetingen van de werken en hun lijnenspel van horizontaal en verticaal met elkaar te verbinden. De kunstenaar schreef over zijn Levensfries dat een jaar eerder ook bij de Berliner Sezession te zien was:
“Het fries des levens is als een reeks bij elkaar horende schilderijen gedacht, die in hun totaliteit een beeld moeten geven van het leven. Door het hele fries heen is de brede boog van de kustlijn getrokken, waarachter de eeuwig roerende zee woedt; onder de kruinen der bomen ademt het bonte leven met zijn zorgen en vreugden. Het fries is een gedicht van het leven, van de liefde en van de dood… De schilderijen met het strand en de bomen – hier komen steeds dezelfde kleuren terug, de zomernacht maakt er een harmonieus geheel van -, de bomen en de zee geven loodrechte en horizontale lijnen, die zich op elk schilderij herhalen, het strand en de mensen geven de tinten van het wild voortwoekerende leven – krachtige kleuren klinken als een echo die op alle doeken weerkaatst wordt…”[1]
Het Levensfries dat gezien kan worden als het levenswerk van Edvard Munch werd vervolgens in Kopenhagen, Kristiania (Olso) en ten slotte in Praag tentoongesteld, telkens in wisselende samenstelling. Hoewel de schilderijen op zichzelf staan hadden zij volgens Munch in de context van het Levensfries de uitwerking van een symfonie omdat zij elkaars kwaliteit versterken en een verhaal vertellen. De werken zijn verspreid geraakt over verschillende musea en particuliere eigenaren en ongetwijfeld zijn enkele ervan momenteel te bewonderen in Rotterdam.
Tentoonstelling:De tentoonstelling Edvard Munch is te zien van 18 september 2010 t/m 20 februari 2011 in de Kunsthal te Rotterdam. Meer informatie op: http://www.kunsthal.nl/22-646-Edvard_Munch.html
Afbeelding: Im Lichte des Nordens, Skandinavische Malerei um die Jahrhundertwende, Düsseldorf (Kunstmuseum Düsseldorf) 1986, p. 21.
[1] Bron onbekend. Citaat overgenomen uit: Ulrich Bischoff, Edvard Munch 1863-1944, Keulen 2001, p. 50.