Attached & Apart

Choi-Wong-Artists04
Choi Wong, Between #3 (Human Bonding), detail, 20,3 x 15 cm (box), gevonden fotografie en draad, 2013. Courtesy Dapiran Art Project Space en de kunstenaar.

Een tijdje geleden schreef ik over het werk van Choi Wong (lees hier terug). Dapiran Art Project Space, een nieuw kunstinitiatief op een prachtig plekje in Utrecht, organiseert vanaf 14 december a.s. de eerste solotentoonstelling van deze bijzondere kunstenares. Zeer de moeite waard om te gaan kijken: én naar het veelal nieuwe werk van Choi én naar de galerie van Cathelijne Dapiran. Meer info hieronder. 

Choi Wong – Attached & Apart
14.12.2013 t/m 08.02.2014
Opening: zaterdag 14 december, 16:00 uur

Het nieuwe, Utrechtse kunstinitiatief Dapiran Art Project Space presenteert met trots de eerste solotentoonstelling van Choi Wong: Attached & Apart. De intieme overzichtstentoonstelling met een groot aantal nieuwe werken, is te zien van 14 december 2013 t/m 8 februari 2014.
Choi Wong onderzoekt haar relatie tot mensen en groepen en verwerkt haar analyses op een haast mathematische manier. Op gevonden, oude zwart-wit foto’s die voor haar een zekere nostalgie verbeelden of een juiste spanning in zich dragen, borduurt ze lijnen en cirkels. Het vormenspel van de draden kan binden of scheiden, relaties en onderlinge patronen benadrukken of in dicht geweven vorm juist een leegte projecteren.
Op deze wijze geeft Choi Wong haar visie weer op het complexe spel van verbondenheid en afzondering tussen haar en de afgebeelde personen en objecten die deze thema’s vertolken, of tussen mensen onderling. Het zijn deze onzichtbare en ongrijpbare structuren die zij wil blootleggen en wil begrijpen. In haar kleine, fragiele werken bespreekt ze zodoende existentiële thema’s als de universele, menselijke behoefte tot sociale integratie of dominantie en onderdanigheid.

Choi Wong (Hong Kong, 1981) studeerde in 2008 af aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht (HKU) richting Graphic Design. Tijdens haar studie raakte ze gefascineerd door found footage fotografie. Haar afstudeerproject behelsde een zoektocht naar ultiem familiegeluk in een serie gevonden foto’s van de familie Kees. Sindsdien is haar focus steeds meer verschoven naar het maken van vrij werk, al blijft grafisch ontwerp voor haar wel het beste middel om de zaken die ze onderzoekt te ordenen en te analyseren.

Dapiran Art Project Space is een recent geopende ruimte voor hedendaagse kunst in een hoekpand met een rijke geschiedenis, in de binnenstad van Utrecht. De ruimte balanceert tussen een kunstprojectruimte en galerie, door naast het representeren en promoten van veelal jonge kunstenaars, ook veel ruimte te bieden voor experiment en bijzondere activiteiten.

www.dapiran.nl

Mondriaan.nl

Schilderspalet van Piet Mondriaan, 1944. Collectie RKD Den Haag, Archief Piet Mondriaan
Schilderspalet van Piet Mondriaan, New York 1944. Collectie RKD Den Haag, Archief Piet Mondriaan

Morgen, op de geboortedag van Piet Mondriaan, wordt een website over de kunstenaar gelanceerd. Een samenwerkingsproject van RKD en Gemeentemuseum die samen over de grootste Mondriaancollectie schilderijen en documentatie ter wereld beschikken. Daar kan nu iedereen van meegenieten, bijvoorbeeld via deze prachtige foto van het schilderspalet van de kunstenaar. Gefotografeerd in zijn atelier te New York, en misschien schilderde hij met deze kwasten en deze verf wel zijn laatste meesterwerk Victory Boogie Woogie?

Neem vanaf 7 maart (of stiekem vandaag al) een kijkje op www.mondriaan.nl

Verbondenheid

Choi Wong, ‘Petranella’, 2012, Garen, gevonden fotografie, 7,5 x 11.3 cm

Choi Wong (Hong Kong, 1981) onderzoekt in haar kunst mensen en hun verbondenheid. Deze onderlinge verwantschap is een steeds terugkerend thema. Wongs kunstwerken zijn sterk autobiografisch en vinden hun oorsprong in een verleden van eenzaamheid en uitzondering. De kunstenares creëert als het ware haar eigen gevonden familie en doet dat door bijvoorbeeld kinderfoto’s van haarzelf toe te voegen aan anonieme gezinsportretten in Choi (2007). De verbondenheid wordt telkens tot stand gebracht door middel van garen en borduursels. Ze verwezenlijkt met deze draden een lijnenspel dat onderlinge relaties aanscherpt of daar juist vraagtekens bij zet. Of die verbinding daadwerkelijk bestaat is niet bekend, want met het ware verhaal wordt geen rekening gehouden. Wong kijkt van bovenaf toe en probeert het grotere geheel te doorgronden. Een belangrijke rol is daarin weggelegd voor de levensloop. We zien kinderfoto’s waarin broertjes en zusjes verweven zijn door een draadstructuur in Between #2 (2011) of een bruidspaar dat gescheiden van elkaar verder leeft in twee aparte halskettingen met de titel Till death do us part (2011) en een Slinger des levens (2011) opgehangen bij een begraafplaats.

Door het onderzoeken en vastleggen van verbindingen wil Choi Wong tot de essentie van de dingen komen en een eigen plek verkrijgen in een wereld waar ze tegelijkertijd weinig van begrijpt. Ze stelt daarbij vragen over de reden waarom mensen binden en weer loslaten. Dit wordt sterk gevisualiseerd in Between #1 (2010) waar twee fragiel geweven handschoenen met elkaar verstrengeld zijn door middel van draden: een object over twijfel. Of in de reeksen groepsfoto’s onder de titel Social Theory #1 (2012) die bekleed zijn met borduursels en een veronderstelde relatie tussen de verschillende personen tot stand brengen.

Maar haar vragen gaan ook over macht en onmacht en over dominantie en onderdanigheid. Vanuit deze artistieke invalshoek intrigeert de wereld van de Japanse bondage (‘Kinbaku’) haar sinds kort: Wong wil letterlijk mensen met elkaar verbinden in performances en 3D-installaties. Psyche en menselijke emotie gaan daarin een dialoog aan met onderlinge interactie en worden zichtbaar gemaakt door patronen en knopen in draad. Met deze invalshoek wil Wong haar onderzoek een nieuwe weg in laten slaan en haar eigen handschrift verder ontwikkelen. Ook wil ze zich verschillende ambachtelijke technieken van verbinden eigen maken: draad maken, knopen, macramé en weeftechnieken. Oude foto’s blijven een basis waarin deze nieuwe technieken toegepast zullen worden om Wong’s verhaal te ondersteunen: een verhaal waarin wij allemaal alleen zijn maar juist daardoor tegelijkertijd ook allemaal met elkaar verbonden.

www.choiwong.nl

Bovenstaand mission statement schreef ik voor Choi Wong, juni 2012

Afscheid van Piet, Theo en Nelly

Theo en Nelly van Doesburg in het atelier van Piet Mondriaan, 1921. Collectie RKD, Archief Theo en Nelly van Doesburg

Na bijna drie jaar neem ik deze week afscheid als projectmedewerker De Stijl-archieven en collecties bij het RKD. Één van mijn laatste klussen daar was het invoeren van zo’n 3000 foto’s uit het archief van Theo en Nelly van Doesburg in RKDImages, waarvan bovenstaande een prachtig voorbeeld is. Afgelopen week heb ik bovendien samen met collega Wietse Coppes een vitrinetentoonstelling ingericht over het adresboek van Piet Mondriaan. De unieke adrespagina’s uit Mondriaans persoonlijke archief (de laatste aanwinst van het RKD) worden gecombineerd met portretfoto’s van de vele grote namen wiens adres hij noteerde. Een aanrader!

Vanaf volgende week starten mijn werkzaamheden voor Museum Meermanno en prof. dr. Saskia de Bodt t.b.v. een project over Nederlandse boekillustratoren 1900-nu. Binnenkort meer hierover.

Piet Zwart – Alles moet nieuw

Piet Zwart, Glas en roerstaafje, z.j. Ontwikkelgelatinezilverdruk, 172 x 123 mm. Collectie RKD Den Haag

In de database van het RKD kwam ik deze prachtige foto van Piet Zwart (1885-1977) tegen; een kunstenaar die niet alleen actief was als meubelontwerper, textielkunstenaar, architect, typograaf, keramist maar ook als fotograaf.  Zwart was in alles vooruitstrevend en werd door de BNO (Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers) postuum uitgeroepen tot Ontwerper van de Twintigste Eeuw. Er wordt momenteel een documentairefilm gemaakt over deze bijzondere kunstenaar door Memphis Film & Television en AVRO die op 14 april in premiere gaat en in het najaar op tv wordt uitgezonden. Leuk extraatje is dat de organisatie een affichewedstrijd uitschreef: bekijk hier de prachtige ontwerpen (waar je van 1 t/m 15 maart je stem op kan uitbrengen).

Alexander Calder – De grote ontdekking

Herbert Matter, Installationview of Two Acrobats, ca. 1928 by Alexander Calder: in Stables and Mobiles, Pierre Matisse Gallery, New York, 23 feb-13 march 1937.
Het Gemeentemuseum Den Haag presenteert vanaf 11 februari 2012 de veelbelovende tentoonstelling ‘Alexander Calder – De grote ontdekking’. Met een grote rol voor onze eigen Piet Mondriaan want een bezoek van Alexander Calder (1898-1976) aan zijn Parijse atelier in 1930 betekende een belangrijke omslag in Calders werk. De bijbehorende publicatie wordt verzorgd door Wietse Coppes, Doede Hardeman, Hans Janssen en Caroline Roodenburg. Meer info: lees hier.
Vast ter voorbereiding: de AVRO Close Up-documentaire Alexander Calder: Sculptor of Air.
N.B.: Bovenstaande foto is afkomstig van de website van de Calder Foundation.

Het Gein van Mondriaan

Doriann Kransberg, Gein, januari 1994. Collectie Stadsarchief Amsterdam
In 1994 organiseerde het Stadsarchief Amsterdam de tentoonstelling ‘Mondriaan aan de Amstel‘. Niet alleen werd daarmee voor het eerst Piet Mondriaans vroege periode zo uitgebreid in beeld gebracht, ook werd zijn Amsterdamse kunstenaarsnetwerk uitgediept wat verrassende nieuwe feiten opleverde. Aan het onderzoek werkten onder andere Mondriaanspecialist Robert Welsh (wiens archief ik inventariseerde en indexeerde voor het RKD) en kunsthistorica Marty Bax mee. Hoewel ik de tentoonstelling zelf niet gezien heb – ik was immers 9 jaar oud op dat moment – maak ik nog regelmatig gebruik van de bijbehorende publicatie.
Fotograaf Doriann Kransberg maakte bij de tentoonstelling een serie foto’s van het Gein: het riviertje tussen Driemond en Abcoude waar Mondriaan rond 1900 meer dan regelmatig vertoefde om te werken. Alleen of in het gezelschap van kunstenaarsvrienden als Simon Maris. Hij schilderde er een rivierlandschap met boerderijen, molens en knotwilgen. Het Gein lag in zuidoostelijke richting en was in een uur of wat te bereiken. Mondriaan maakte de tocht per fiets, weten we van een schetsje dat Maris eens van hem maakte. Het toont de kunstenaar al werkend op de fiets met het Geinlandschap op de achtergrond.
De foto’s van Kransberg, zoals bovenstaande, zijn tegenwoordig ook via de beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam te bekijken.
Bron: Robert Welsh, Boudewijn Bakker, Marty Bax, 1892-1912: Mondriaan aan de Amstel, Amsterdam (Gemeentearchief) 1994.

De 2300 foto’s van Breitner

De enorme hoeveelheid foto’s die kunstenaar George Hendrik Breitner (1857-1923) rond 1900 maakt, dienen vaak als voorstudie voor zijn schilderijen en grafiek. Toch zijn de beelden stuk voor stuk kunstwerken op zich. De schetsmatigheid, plotselinge afsnijdingen en spontane composities geven de foto’s iets dynamisch en hebben vaak een dromerige sfeer. Daarbij geven ze een ongeëvenaard beeld van de Amsterdam en haar bewoners rond de eeuwwisseling.
Waar de meeste stadsfotografie ons lege en statische straten laat zien, wordt in Breitners stad volop geleefd en gebouwd aan een nieuwe eeuw. Het beeld is niet geënsceneerd maar onvervalst en nooit saai. Dat George Hendrik Breitner fotografeert, is tijdens zijn leven slechts in kleine kring bekend. Het is in die tijd dan ook nog taboe om als kunstenaar een foto als basis voor een schilderij te nemen. Toch wordt het ook gedaan door andere meesters als Manet, Degas en Toulouse-Lautrec. Hun werken vertonen vaak een zekere mate van ‘fotografisch realisme’ door de vreemde afsnijdingen en composities. Wat Breitners foto’s en negatieven betreft gaat het opmerkelijke verhaal dat de kunstenaar ze in een wasmand bewaarde, waardoor een groot aantal exemplaren al in eigen tijd beschadigd is geraakt.[1]
Het RKD (Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie) in Den Haag werkt aan een grootschalige ontsluiting van de ruim 2300 Breitnerfoto’s uit haar collectie. De verzameling is sinds 1961 bij het RKD en afkomstig uit de nalatenschap van Joop Siedenburg, mede-eigenaar van de Amsterdamse kunsthandel Buffa die Breitner vertegenwoordigde. De fotocollectie zal vanaf november online gepresenteerd worden en is volledig doorzoekbaar op onder andere afgebeelde plaats. De digitale collectiepresentatie wordt vergezeld door een aantal tentoonstellingen van internationale allure: vanaf 14 oktober kan men in het Van Gogh Museum naar: Snapshot. Schilders en fotografie 1888-1915, vervolgens ook nog te zien in The Philips Collection (Washington D.C.) en het Indianapolis Museum of Art. Bovendien is vanaf november in het Institut Néerlandais te Parijs de tentoonstelling George Hendrik Breitner – Pionier van de Straatfotografie te bewonderen. Ga dat zien!
[1] Zie voor meer informatie over de fotocollectie het leuke artikel: Hans Roosenboom, ‘De wasmand van Breitner’, RKD Bulletin (1997) 3, pp. 11-19.
Afbeelding: G.H. Breitner, Passante op de Prinsengracht te Amsterdam, z.j. (1889-1915). Moderne afdruk van een negatief. Collectie RKD Den Haag, kunstwerknummer 208482.
Dit artikel werd gepubliceerd op Rond1900.nl (21 september 2011).

Portret van een modern meester

Piet Mondriaan in zijn atelier aan het Rembrandtplein 10 te Amsterdam, 1905-begin 1906 (fotograaf onbekend). Foto collectie RKD Den Haag.
Bovenstaande atelierfoto toont Piet Mondriaan ongeveer een jaar voor Lurasco’s publicatie. Hij woont dan op de zolder van kunstenaarsvereniging Sint Lucas, waarvan hij bestuurslid is. Zijn ruime atelier bestaat uit een woon- en werkgedeelte. De muren zijn witgeschilderd, ongebruikelijk voor die tijd en misschien wel een voorbode voor Mondriaans latere Parijse ateliers. Dat Mondriaan deze foto’s (er is er nog één van het woongedeelte) van zijn atelier laat maken, vertelt ons over de zelfverzekerdheid waarmee de schilder in het vak staat. Hij presenteert zich als een geslaagde en serieuze kunstenaar, poserend in zijn nette pak met palet in de hand en zittend voor een schildersezel.[2] Zijn schilderijen zijn in die tijd nog figuratief en bestaan voornamelijk uit portretten en landschappen. De kunstenaar heeft nog een lange weg te gaan om tot de abstracte composities te komen die hem zo wereldberoemd zouden maken.
Onderzoek naar Mondriaan
Vandaag de dag is Piet Mondriaan een welhaast mythische figuur in de kunstwereld en wordt gezien als één van de belangrijkste pijlers van de moderne kunstgeschiedenis. Zijn persoon is en blijft fascinerend door de mythevorming bestaande uit herinneringen van tijdgenoten, waarin hij als kluizenaar en rechtlijnige man of juist als feestbeest en vrouwenliefhebber wordt bestempeld. We zullen het vooral met ooggetuigenverslagen en speculaties moeten doen, want Mondriaan bewaarde zijn eigen correspondentie niet en hield, voor zover bekend, ook geen dagboek bij. De gegevens die we ter beschikking hebben, waaronder veel door Mondriaan geschreven brieven, bieden echter een schat aan informatie en bevinden zich onder andere in archieven van tijdgenoten als Theo van Doesburg, Bart van der Leck, César Domela en van latere Mondriaan-onderzoekers als Hans Jaffé, Robert Welsh en Herbert Henkels. Alle hierboven opgesomde archieven bevinden zich bij het RKD (Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie) in Den Haag.
Al vanaf de jaren zeventig tracht het RKD de overgebleven archieven en documentatie van Piet Mondriaan en de kunstenaars van De Stijl bij elkaar te brengen. In de collectie bevindt zich, naast de reeds genoemde archieven, inmiddels ruim de helft van alle originele correspondentie van Mondriaan. Ook is er een groot aantal bijzondere kunstenaarsportretten en atelierfoto’s van Mondriaan en tijdgenoten aanwezig. Met deze collectie is het voor kunsthistorici mogelijk op één plek intensief onderzoek te verrichten naar leven en werk van Piet Mondriaan en de overige kunstenaars van De Stijl.
Momenteel worden er twee fundamentele verzamelingen met Mondriaan archief en documentatie aan het RKD aangeboden. Ze vormen enkele van de ‘laatste bouwstenen’ voor deze belangrijke collectie die zoveel aandacht krijgt in binnen- en buitenland. Het RKD vraagt iedereen die dit belang ook onderschrijft om extra steun via een financiële gift om de aanschaf mogelijk te maken.
Meer informatie:
Noten:
[1] Lurasco, p. 10. N.B. Dit boekje diende ter inspiratie voor de titel van dit blog.
[2] Welsh e.a., pp. 49-51. Een interessant artikel over Mondriaans zelfbeeld als kunstenaar is: Wietse Coppes, ‘ Photographies, Reproductions et Portraits: l’image que Mondrian veut donner de lui-meme’: in Mondrian, Parijs (Centre Pompidou) 2010.
Meer informatie in het algemeen over kunstenaars die zichzelf presenteren via hun ateliers is te vinden in: Mayken Jonkman en Eva Geudeker (red.), Mythen van het atelier, Werkplaats en schilderpraktijk van de negentiende-eeuwse Nederlandse kunstenaar, Zwolle/Den Haag (RKD) 2010.
Literatuur:
F.M. Lurasco, Onze moderne meesters, Amsterdam 1907.
Robert Welsh, Boudewijn Bakker en Marty Bax, Mondriaan aan de Amstel, 1892-1912. Amsterdam (Gemeentearchief) 1994.

Logeren bij Rik en Jet op de Buissche Hei

Het atelier van Richard Roland Holst op de Buissche Heide, gebouwd door Margaret Staal-Kropholler. Op de foto is onder andere kunstenares Ali Goubitz te zien, die tijdens de Tweede Wereldoorlog op de Buissche Hei verbleef. Het Boek van de Buissche Heide 1943, p.111.
Wie behoorde tot de vrienden- of kennissenkring van Richard en Henriette Roland Holst mocht zich gelukkig prijzen. Bij de vriendschap hoorde een leuk extraatje: de zomers in het buitenverblijf op de Oude Buissche Hei nabij Zundert en Achtmaal.
In de bossen aldaar hielden de Roland Holsts retraite maar tegelijkertijd open huis, waardoor de helft van kunstzinnig, literair en politiek Nederland in augustus voor een paar dagen of langer naar het landgoed ten zuiden van Breda afreisde. Allen schreven hun naam in het gastenboek. Om maar een paar bezoekers te noemen: Herman Gorter, H.P. Berlage, Theo van Hoytema, Jan Veth, Johan Huizinga, Jef Last, Charley Toorop, Arthur van Schendel en natuurlijk neef Jany (Adriaan Roland Holst). Het landgoed wordt in 1945 door schrijfster en politica Henriette Roland Holst-van der Schalk (1869-1952) aan Natuurmonumenten overgedragen. Zij zal er echter tot in het laatste jaar van haar leven genieten van de rust en bosrijke omgeving.
Het onlangs door een aangestoken brand volledig verwoeste atelier van Richard Roland Holst (1868-1938) zal gelukkig weer opgebouwd worden. Het gebouwtje is één van de prachtigste voorbeelden van de Amsterdamse School-architectuur en werd in 1919 gebouwd door Nederlands eerste vrouwelijke architect Margaret Staal-Kropholler (1891-1966). Het gebouw moest een toevluchtsoord worden waar Rik ongestoord aan zijn opdrachten kon werken. Dat hij tevreden was blijkt wel uit woorden in een brief naar Jany: ‘Ik zit vandaag voor ’t eerst op mijn atelier, je hebt geen idee hoe lief ’t is, ’t kamertje op ’t zuiden met ’t mooie verre uitzicht is een ideaal kajuit van een schip dat toevallig op een prachtige plek vastgemeerd is, het groote geheel witte atelier dat vrij leeg is doet denken aan een mooie consistoriekamer. Je oompje zit er fijn, en ik ben zedelijk verplicht om er minstens nog 20 jaar actief en vruchtbaar te werken.”[1]
Riks atelier zal opnieuw als toevluchtsoord voor kunstenaars gaan dienen. Het interieur wordt historisch verantwoord ingericht met het doel er kunstenaars in te huisvesten. Die moeten op hun beurt dan wel een gedicht, schilderij of ander kunstwerk dat ze maakten op het landgoed achterlaten. In het voorjaar van 2012 organiseert het Vincent van GoghHuis in Zundert bovendien een tentoonstelling over Richard en Henriette Roland Holst en hun landgoed de Buissche Heide als ontmoetingsplaats. Bij de expositie zal een omvangrijk boek verschijnen waarin ik het netwerk van gasten in kaart breng in een groot aantal biografieën. Over de tentoonstelling en de publicatie binnenkort meer.
Noten en literatuur:
[1] A. Roland Holst, Briefwisseling met Richard en Henriëtte Roland Holst, Amsterdam 1990, p. 145. Brief van RRH aan ARH, 16 juli 1917.
Zie ook over het restauratieproject en de opvolgende brand:
Dit is een aangepaste versie van een artikel dat eerder verscheen op www.rond1900.nl [27 januari 2011]

Portret van Pétro

Portret van Nelly van Doesburg (artiestennaam Pétro) gemaakt door avant-garde fotografe Florence Henri (1893-1982) in 1928. Henri fotografeert op dat moment pas een jaar. Ze schildert eerst, maar tijdens een verblijf aan het Bauhaus raakt ze geïnspireerd door de foto’s van Lásló Moholy-Nagy en zijn vrouw Lucia. Ze zou zich ontwikkelen tot één van de belangrijkste portretfotografen van haar tijd.
Deze site bevat talloze prachtige foto’s uit het begin van de twintigste eeuw.

De foto’s van André Kertész

André Kertész, Portret van de schrijfster Colette, 1930, Gelatine zilverdruk vanaf glasnegatief. Collectie Médiathèque de l'Architecture et du Patrimoine, Paris
De Médiathèque de l’Architecture et du Patrimoine in Parijs bezit een prachtige collectie van de Hongaarse fotograaf André Kertész (1894-1985) die van 1925 tot 1936 in de Franse hoofdstad verbleef en er de mooiste plaatjes schoot van de stad en haar inwonersKertész bevond zich in de artistieke kringen van het moment en maakte portretten en atelierfoto’s van kunstenaars als Piet Mondrian, Alexander Calder, Marc Chagall, filmmaker Sergei Eistenstein en schrijfster Colette.
Afbeelding:
Sidonie-Gabrielle Colette (1873-1954) zittende aan haar bureau in gezelschap van een slapend katje. Ze was op dat moment zo’n 57 jaar oud en een bekende persoonlijkheid in het Franse leven. Haar vele huwelijken en affaires (o.a. met een vrouw) en variété-leven in Moulin Rouge baarden evenveel opzien als haar erotische romans die stuk voor stuk bestsellers werden.

De uitzonderlijkste zonderling van het Gooi: Schedelmeter Alfred Waldenburg

Annie Bruin, Portret van Alfred Waldenburg, de ‘schedelmeter’. De tekening wordt afgebeeld in Heyting, p. 172. (overige gegevens onbekend)

 

 

Het zou je maar overkomen. Als willekeurige wandelaar in Amsterdam op straat door een zonderling aangesproken worden die vraagt of hij je schedel op mag meten. De mensen in Laren en Blaricum keken er al niet meer van op. Zij waren bekend met de Duitse ‘schedelmeter’ en antropoloog Alfred Waldenburg (Berlijn 1873-1942 Laren) die er een hut bewoonde en bovendien zat het hele Gooi rond de eeuwwisseling van de twintigste eeuw vol met excentriekelingen.

Illustratrice Rie Cramer schrijft erover in haar memoires: “Ja, wij amuseerden ons kostelijk met die vreemde figuren in dit Hollands Ascona! Met de ‘schedelmeter’, altijd in ’t wit, met een aktentas onder zijn arm – voor zijn passers, denk ik – die bij alle mogelijke mensen vroeg hun schedel te mogen meten (wij zijn helaas nooit in aanmerking gekomen) en heel nauwkeurig en ernstig alle gegevens noteerde, – waarvoor weet ik niet.”[1] En Cramer was niet de enige die zich dat afvroeg: “Iedereen kende hem en niemand wist iets van hem” schrijft men in de necrologie die in Het Joodsche weekbladverscheen naar aanleiding van Waldenburgs overlijden in 1942. Men omschrijft hem als “een gebogen figuur, een interessant gezicht met doorborende oogen en zwarten baard; altijd een pakje onder zijn arm, ook als hij een parapluie droeg. Hij voerde in dat pakje zijn ‘meet-apparaat’ mee.”[2] Een portret van Annie Bruin toont de schedelkundige in al zijn eigenaardigheid.
Alfred Waldenburg mag dan wel het voorkomen en gedrag van een landloper hebben, toch kwam hij uit een familie van geleerden te Berlijn. Zijn vader was de uitvinder van een zuurstofapparaat en zijn oom de geneesheer-directeur van het eerste tbc-sanatorium te Davos. Ook aan moederszijde waren er geleerden en verschillende rabbijnen. Zoon Alfred Waldenburg promoveerde tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift over de schedels van óf doofstommen en blinden óf Hallig-Friezen, daarover verschillen de bronnen.[3] Ook beschreef hij zijn bevindingen over de blondheid van Joden. Een nieuw onderzoek bracht hem voorgoed naar Nederland waar hij de Portugese Joden in Amsterdam, maar daarnaast tevens alle mogelijke voorbijgangers, aan zijn schedelmetingen wilde onderwerpen. Het ‘frenologisch’ onderzoek waar hij zeker veertig jaar mee bezig is geweest kreeg geen eindresultaat. Na zijn dood zijn vele grote stapels vellen met schedelmaten in zijn kluis gevonden.
Waldenburg kwam in 1909 naar Amsterdam en betrok in 1913 een hutje op de Blaricumse hei. Aangezien hij geen geld had voor de reis, trok hij meestal te voet naar Amsterdam. De nacht bracht hij dan vaak door in een telegraafkantoor in de stad waar hij de bedienden lastig viel met zijn proefschrift, waarvan hij altijd enkele exemplaren bij zich had om voor 40,50 gulden te verkopen. Als nachtbraker dreef hij de eveneens in Laren wonende dichter Victor E. van Vriesland ook vaak op hol. Van Vriesland vertelde over de nachten dat Waldenburg hem stoorde bij zijn werk (de dichter schreef ’s nachts) door aan te komen lopen. De schedelkundige was vervolgens niet meer weg te krijgen, hij zat dan onderuitgezakt in een leunstoel en vroeg om eten en drinken. Ook maakte hij gebruik van de wasgelegenheid van Van Vriesland en waste zich dan met het desinfectiemiddel Lysol, waardoor het huis nog dagenlang stonk.[4]
Met zijn vreemde voorkomen en zijn lijzige, vermoeiende stem was Alfred Waldenburg veelvuldig het mikpunt van grappenmakerij. Hij was een regelmatig bezoeker van Het Honk, de voorloper van kunstenaarssociëteit De Kring te Amsterdam: een plaats waar kunstenaarsvolk zich ophield. Toneelspeler Coen Hissink hield de schedelmeter eens goed voor de gek door zich, blijkbaar zeer overtuigend, te verkleden als de dichter J.K. Rensburg. Rensburg en Waldenburg hadden regelmatig ruzie en de verklede Hissink probeerde Waldenburg dan ook uit de tent te lokken met zijn imitatie. Dezelfde Hissink leidde de frenoloog eveneens een keer goed om de tuin, door een zogenaamd ‘nieuw meetinstrument’ te presenteren. Waldenburg trapte erin en liet zich letterlijk in de boeien slaan. De komiek vertrok met de sleutel en keerde pas na enkele uren terug om de arme man te bevrijden.[5]
Ook op latere leeftijd zag men Alfred Waldenburg, weliswaar gebogen en voetje voor voetje schuifelend, met het pakje onder zijn arm nog steeds door Laren wandelen. Een koude nacht niet stoken werd hem fataal, hij werd op 7 februari 1942 doodgevroren in zijn huisje aan de Tafelbergweg in Laren aangetroffen.
Alfred Waldenburg, Portret van Piet Mondriaan, 1909, Foto. Bron: http://www.pietmondrian.org/piet-mondrian.php
Naast de ooggetuigenverhalen die in dit stuk geciteerd worden, kennen we Waldenburg op de dag van vandaag vooral door de prachtige foto die hij van kunstenaar Piet Mondriaan maakte in 1909. Men ziet Mondriaan poserend voor Waldenburgs onderzoek waarbij de lengte van de handen iets zou zeggen over de bouw van de schedel.[6]
Noten:
[1] Cramer, p. 112.

[2] Het Joodsche weekblad.
[3] Zie enerzijds Het Joodsche weekblad en anderzijds Heyting, p.173.
[4] Van Vriesland, pp. 72-74.
[5] Dekker, pp. 117-128.
[6] Heyting, 173.
Literatuur:
‘Dr. A. Waldenburg †’, Het Vaderland: Staat- en letterkundig nieuwsblad, Den Haag 10 februari 1942.
‘Dr. A. Waldenburg overleden’, Het Joodsche weekblad, Amsterdam 13 februari 1942.
Maurtis Dekker, Amsterdam bij gaslicht, Utrecht/Antwerpen 1949.
Rie Cramer, Flitsen, Den Haag 1966.
V.E. van Vriesland, Herinneringen verteld aan Alfred Kossmann, Amsterdam 1969.
Lien Heyting, De wereld in een dorp: schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum 1880-1920 , Amsterdam 1994.
Gepubliceerd op: www.rond1900.nl [23 december 2010]

Geïnviteerd door Alma Mahler: Nelly van Doesburg in Wenen

Nelly van Doesburg in het atelier van Piet Mondriaan (detail), 26 Rue du Départ, Parijs, 1923. De foto werd gepubliceerd in: De Stijl VI (1924) nr. 6/7, p. 86.

“De muziekwereld hier is wel interessant! Ik ben goed bekend met Alma Mahler, de weduwe van Gustav Mahler. Die inviteert me veel en ik tref daar altijd interessante lui. Ze neemt me mee naar concerten.” schreef Nelly van Doesburg (1899-1975) aan goede vriend Antony Kok in december 1921.[1] De jonge pianiste verbleef op dat moment enkele weken in Wenen zonder haar geliefde Theo van Doesburg. De twee zouden pas in 1928 in het huwelijk treden maar Nelly van Moorsel werd door haar onafscheidelijkheid van ‘Does’ al snel ‘Mevrouw van Doesburg’ genoemd. Haar tijd in Wenen was echter een korte periode van bezinning waarbij zij op eigen benen stond. Zij werkte er aan haar carrière als avant-gardistisch pianiste onder de artiestennaam ‘Pétro’ en waar kon zij beter in contact komen met de moderne muziekwereld dan in de salon van Gustav Mahlers weduwe Alma?
De omstreden Alma Mahler (1879-1964) werd door sommigen de ‘muze van de vier kunsten genoemd’, anderen zagen haar als een ‘ronduit heerszuchtige, oversekste circe die haar prominente echtgenoten slechts voor haar eigen doeleinden gebruikte.’[2] Dat Nelly van Doesburg in Wenen geïnviteerd wordt door Alma Mahler is niet vreemd. Het eerste contact is waarschijnlijk gelegd via Bauhaus-directeur Walter Gropius (1883-1969), de tweede echtgenoot van Alma. Gropius en Alma hadden al een relatie toen Gustav Mahler nog leefde en waren in 1915 getrouwd om vijf jaar later weer te scheiden. Toch hadden zij nog regelmatig contact, niet te min door hun dochter Manon. Nelly woonde met Van Doesburg in 1921 enige tijd in Weimar en zij zagen de vooruitstrevende architect veelvuldig. Het is dan ook aan te nemen dat Gropius zijn vroegere echtgenote vroeg zich in Wenen over Nelly te ontfermen.

Het leven van de twee kunstenaarsvrouwen vertoont veel parallellen. Alma speelde net als Nelly piano, al had zij daar na haar huwelijk met de beroemde componist geen serieus werk meer van gemaakt. Ook Nelly zou na het huwelijk met Van Doesburg haar pianospel op een laag pitje zetten. Alma en Nelly trouwden op jonge leeftijd met een oudere man die binnen tien jaar zou komen te overlijden. De rest van hun leven stond in belangrijke mate in het teken van het bewaren van de herinnering aan de kunst van Mahler dan wel Van Doesburg. Tegelijkertijd leidden de dames een gepassioneerd liefdesleven waarbij bekende mannen als kunstenaars Gustav Klimt en Oskar Kokoschka, componist Gustav Mahler, architect Walter Gropius, schrijver Frans Werfel (Alma), kunstenaar Theo van Doesburg, politicus Sourou Apithy en Ludwig Mies van der Rohe (Nelly) de revue passeerden.
In de salon van Alma Mahler ontmoette Nelly jonge componisten, voornamelijk leerlingen van musicus Arnold Schönberg, als Egon Wellesz en Paul Pisk, maar ook buitenlandse musici. Samen bezochten zij concerten en de jonge pianiste raakte snel bekend in dit internationaal muzikaal gezelschap. Ook stond er een eigen concert op het programma. Alle mogelijkheden waren aanwezig voor een nieuw leven in Wenen als succesvol pianiste, het enige dat nog in haar weg stond was de grote liefde die ze voelde voor Theo van Doesburg. Op 27 december, slechts drie weken na aankomst in Wenen, stuurde zij Does een telegram waarin zij haar terugkeer naar Nederland aankondigde.
De biografie De doorsnee is mij niet genoeg die kunsthistorica Wies van Moorsel over haar bijzondere tante Nelly van Doesburg schreef, geeft een boeiend beeld op het veelbewogen leven van de pianiste en kunstenaarsvrouw.
Noten:

1.  Brief Nelly van Doesburg aan Antony Kok, 25 december 1921. Geciteerd in: Van Moorsel, p.75.
2. Hilmes, p. 9.
Literatuur:
Wies van Moorsel, ‘De doornee is mij niet genoeg’, Nelly van Doesburg 1899-1975, Nijmegen 2000.
Oliver Hilmes, Alma Mahler-Werfel, De biografie, Amsterdam 2007.
Gepubliceerd op: www.rond1900.nl [12 december 2011]

Een Turksch Avondfeest

De feeststoet die de bruid van den Sultan vergezelde

Als onderzoeker van de Nieuwe Kunst kom je regelmatig documenten tegen die je een aardig kijkje geven in het kunstenaarsleven rond 1900. Een collega wees me laatst op een wel heel gezellig artikeltje met daarbij foto’s waarop mijn kunstenaar van aandacht stond afgebeeld in een Turks gewaad in het gezelschap van een enorme olifant..

We gaan even terug in de tijd naar zomaar een avond in het Amsterdam van 1908. Wandelaars die zich toevallig in de buurt van Hotel American begaven zullen vreemd opgekeken als ze het waagden een blik naar binnen te werpen. Kunstenaarsvereniging Sint Lucas gaf er wederom één van haar vermaarde themafeesten. Het weekblad Het Leven: Geïllustreerd schreef een zeer beeldend verslag van deze avond vol Oostersche weelde:

’t Was nog vóór de Sultan [Voorzitter C. Breitenstein], minzaam groetend was binnengetreden en, tusschen de rijen der prachtig uitgedorschte feestelingen en bevallige Turksche schoonen door, op zijn troon was toegetreden, dat de grootvizier met belgelui de aandacht der aanwezigen tot zich trok, om allen kond te doen wat eigenlijk dit schitterende avond te beduiden had.
En daar hoorden we dan dat de jonge bruid van den Sultan [de vrouw van de voorzitter] voor diens troon geleid zou worden om aan haar heer en gebieder te worden voorgesteld. Want al was het politieke evenwicht in den Balkan ook verstoord, de Heilige maand Ramadan gaf toch, zie hij – en daarmee gaf hij blijk niet al te best met de voorschriften van den koran op de hoogte te zijn – steeds gelegenheid te over om te feesten.
Enfin, feest gevierd wèrd er, en al zullen heusche Turken dat wel in de allerlaatste plaats in de heilige maand doen, hier kwam het er zoo nauw niet op aan.

‘t Was een schitterende stoet met al die bont gekleede mannen, die sierlijke vrouwen, wier gitzwarte, fonkelende oogen door de dunne sluiers heen lichtten. En midden in den stoet hobbezakte zwaar een logge olifant, gevoerd door een kornak, die zijn dof trom-gebom begeleidde met sleepend zangerige tonen. ’t Was een wèl-gevormde olifant, die goed zijn natuurgenooten in Artis had bestudeerd en dan ook even dreinerig stond heen en weer te wiegen als deze, even gewillig luisterde naar den baas, hier den kornak, die in vloeiend Turksch het dier allerlei lieflijke naampjes gaf.

En wat er verder gebeurde op het feest? Er werd gedanst en er werd gezongen, er werden levende beelden gegeven en er werd gesoupeerd op z’n Turksch en…
Of het laat is geworden?
De kornak kwam ’s morgens om vijf uur thuis… zonder olifant… die was in tweeën gevallen.[1]

[1] Passages uit: ‘Een Turksch Avondfeest’, Het Leven: Geïllustreerd 27 november 1908, pp. 1508-1509.

Gepubliceerd op: http://www.rond1900.nl/ [28 juli 2010]

WAARHEID in de vrouwenkleding

Reformjapon ontworpen door Gust van de Wall Perné en vervaardigd en gedragen door Eugénie Van de Wall Perné. Foto uit het Maandblad van de Vereeniging Vakschool ter Verbetering van Vrouwen- en Kinderkleeding, nr. 10, 1 oktober 1909, pp. 152-153."

De reformbeweging die rond 1900 opkwam schreeuwde het bijna uit: Vrouwen hoefden niet langer rond te lopen in knellende korsetten en strakke japonnen van stoffen die niet ademden. Dit kwam de gezondheid en hygiëne niet ten goede en daar moest verandering in komen. Artsen, modeontwerpers, maar ook kunstenaars kwamen in actie. “Het sleutelwoord werd WAARHEID: een gezond, onbelemmerd lichaam was een mooi lichaam en dit kwam het beste uit in losse, vloeiend vallende kleding.”[1]

Discussie kwam op gang over hoe de nieuwe kleding er uit moest gaan zien. Voorbeelden uit het verleden dienden ter inspiratie, zo kozen sommigen voor klassieke kleding die de naam had tijdloos te zijn. Want men stelde zich eveneens ten doel de nieuwe kleding tijdloos te maken en daarmee snel opeenvolgende modestijlen te passeren. Spottend werden de nieuwe jurken vaak ‘hobbezakken’ genoemd omdat ze een rechte snit hadden en het accent op de taille veel minder sterk aanwezig was dan eerst. Veel kunstenaars hielden zich bezig met de nieuwe vrouwenkleding die volgens hen niet alleen heel praktisch, maar ook mooi moest zijn.

Kunstnijveraar Gust van de Wall Perné (1877-1911) en zijn vrouw Eugénie waren warme voorstanders van de reformbeweging en beiden actief lid van de Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleeding. Als redactielid van het maandblad van de vereniging schreef Van de Wall Perné meerdere artikelen over reformkledij. Zo wees hij de klassieke dracht af: de Griekse kleding is gemaakt voor een warm klimaat en bestaat uit dunne stoffen, “Dat gaat goed in een zacht klimaat of voor een danseres in een verwarmde schouwburgzaal, maar in ons klimaat acht ik het verder onuitvoerbaar, wil men niet òf de schoonheid, òf zijn gezondheid schaden.”[2] Een beter voorbeeld vond hij in de Middeleeuwen, in de vorm van de tunica, die ook in noordelijker streken gedragen werd en prima geschikt was voor zwaardere, wollen stoffen. “Ik voor mij vind deze kleeding het uitgangspunt voor onze noordelijke landen.” Ter uitleg hiervan noemt hij vervolgens drie punten: De kleding is ontstaan in ons eigen klimaat. Ze laat de lichaamsvormen mooi uitkomen zonder overdrijvingen of misvormingen aan te brengen. En kleding ontstaat uit denkbeelden en stromingen van de tijd en de mens staat evenals toen aan het begin van een nieuw tijdvlak.

Reformjapon ontworpen door Henry van de Velde en gedragen door mevr. Van de Velde. Foto uit Dekoratieve Kunst 1901.

Een kunstenaar die zich tegelijkertijd bezighield met het nieuwe schoonheidsideaal in de kleding was de Belgische vertegenwoordiger van de Art Nouveau Henry van de Velde (1863-1957). Ook hij zocht naar een verband tussen de vorm en de functie van een japon, en daarbinnen naar overeenstemming tussen figuur, teint, haarkleur en persoonlijkheid van de draagster. De wijdvallende gewaden die Van de Velde ontwierp waren echter niet de smaak van de Nederlandse vrouw. Zij koos toch voor de meer praktische vormen. Textielkunst wordt vaak geassocieerd met vrouwen en het is bijzonder dat mannelijke kunstenaars als Van de Wall Perné en Van de Velde zich zo ingezet hebben voor de verbetering van vrouwenkleding. Op het gebied van mannenkleding was de reformbeweging overigens weinig actief. De herenmode veranderde langzamer en nauwsluitende korsetten hoorden niet thuis in de kledingkast van de man.

[1] Lees hierover meer in: C. Schnitger, I. Goldhoorn, Reformkleding in Nederland, Utrecht 1984.
[2] Gust van de Wall Perné, ‘Is de klassieke kleeding een gewenscht voorbeeld?’, Maandblad der Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleeding (1908) nr. 3 (1 februari), pp. 38-39.

Gepubliceerd op: http://www.rond1900.nl [25 juli 2010]